Werkliedenverenigingen zijn in onze eeuw in verschillende landen ontstaan, sommige om den stoffelijken toestand der werklieden te verbeteren (zooals de winkelvereenigingen, begrafenisbussen, fondsen voor geneeskundige hulp), andere om hunne algemeene ontwikkeling te bevorderen (door zamenkomsten, redevoeringen, het rondzenden van populaire lectuur) en nog andere om aan den werkman eene hoogere plaats te bezorgen op staatkundig gebied (bijv. door invoering van algemeen stemregt, enz.). Ook zijn er, die gelden bijéénbrengen, om bij werkstaking in de behoeften van het oogenblik te voorzien. Het is boven allen twijfel verheven, dat zulke vereenigingen, met wijsheid bestuurd, verbazend veel kunnen doen tot ontwikkeling des volks en tot verbetering van den maatschappelijken toestand.
Werkstaking heeft plaats, wanneer de gezamenlijke werklieden van eene fabriek of van een bepaalden tak van nijverheid in deze of gene plaats plotselijk ophouden te werken, om daardoor de werkgevers tot het toestaan van voordeeliger voorwaarden, in den regel van verhooging van loon, te noodzaken. Vooral in Engeland hebben zoodanige werkstakingen wel eens op groote schaal plaats gehad. Zijn zij veelal schadelijk voor de fabriekanten, de ervaring heeft tevens geleerd, dat zij noodlottig zijn voor de arbeidershuisgezinnen; zij verslinden de besparing der werklieden en vernietigen tevens de goede verstandhouding tusschen hen en de werkgevers.