Weinhold

betekenis & definitie

Weinhold (Karl), een verdienstelijk beoefenaar der Germaansche taal en letterkunde, geboren den 26sten October 1823 te Reichenbach in Silézië, studeerde te Breslau en te Berlijn in de godgeleerdheid en letteren, vestigde zich in 1847 als privaatdocent te Halle, werd in 1849 hoogleeraar in de Duitsche taal en letterkunde te Berlijn, in 1850 te Krakau, in 1851 te Graz, in 1861 te Kiel en in 1876 te Breslau. Van zijne geschriften vermeiden wij : „Die deutsche Frauen im Mittelalter (1851)”, — „Altnordisches Leben (1856)”, — „Die Riesen des germanischen Mythus (1858)”, — „Die heidnische Todtenbestattung in Deutschland (1859)”, — „Die Polargegenden Europa’s noch den Vorstellungen des deutschen Mittelalters (1871)”, — „Weihnachtsspiele und Lieder in Suddeutschland und Schlezien (1853; 2de druk, 1875)”, — „H. Christ. Boie (1868)”, — „Ueber Deutsche Rechtschreibung (1852)”, — „Ueber Deutsche Dialektforschung (1853)”, — „Beiträge zu einem schlesischen Wörterbuch (1854)”, — „Alemannische Grammatik (1863)”, — „Bayrische Grammatik (1867)", — „Die gothische Sprache im Dienste des Christenthums (1870)” en — „Mittelhochdeutsche Grammatik (1877)”.