Vrolik. Onder dezen naam vermelden wij:
Gerardus Vrolik, een verdienstelijk Nederlandsch natuurkundige, geboren te Leiden den 25sten April 1775. Inzonderheid legde hij zich met ijver toe op de kruidkunde en zag zich reeds vóór zijne promotie door curatoren der doorluchtige school te Amsterdam voorgedragen tot hoogleeraar in de botanie. Na het verwerven van den doctorsrang aanvaardde hij genoemd professoraat en zag zich in 1820 tevens belast met het onderwijs in de physiologie, ontleed- en verloskunde. Hij was lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, later van de Koninklijke Académie van Wetenschappen en ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, en overleed te Amsterdam den lOden November 1859. Behalve onderscheidene verhandelingen en redevoeringen leverde hij talrijke opstellen in natuurkundige tijdschriften.
Willem Vrolik, een zoon van den voorgaande en desgelijks een verdienstelijk natuurkundige. Hij werd geboren te Amsterdam den 29sten April 1801, studeerde te Utrecht in de geneeskunde, vertoefde eenigen tijd te Parijs en promoveerde in 1823, waarna hij zich als geneesheer vestigde te Amsterdam. In 1828 vertrok hij als buitengewoon hoogleeraar naar Groningen, woonde als luitenant met het korps studenten den Tiendaagschen Veldtogt bij en zag zich in 1831 benoemd tot hoogleeraar aan het athenaeum te Amsterdam. Hier gaf hij collegie over anatomie, physiologie, natuurlijke historie en geregtelijke geneeskunde, werd in het voorjaar van 1863 emeritus en overleed reeds den 20sten December van dat jaar. Hij zag zich door de Fransche Académie bekroond met den prix-Monthyon, volbragt onderscheidene reizen in het buitenland, was lid en secretaris van de Tweede klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut en later algemeene secretaris van de Koninklijke Académie van Wetenschappen, lid van vele binnen- en buitenlandsche geleerde genootschappen en ontving de Militaire Willemsorde, de Orde van den Nederlandschen Leeuw en het kommandeurskruis der Orde van de Eikenkroon. Behalve talrijke monographieën, levensberigten van beroemde personen, redevoeringen, opstellen in tijdschriften enz., schreef hij o. a.: „Het leven en maaksel der dieren (1853—1860, 3 dln)”.