Onder dezen naam vermelden wij:
Arnout Vosmaer, een verdienstelijk beoefenaar der natuurlijke historie en geboren te Rotterdam den 23sten October 1720. In 1751 vestigde hij zich te 's Gravenhage en aanvaardde er eene betrekking by ’s Lands generaal comptoir ter recherche der collectieve middelen, doch vond er weldra een werkkring, die beter strookte met zijne neiging. Hij kwam namelijk aan ’t hoofd van het vorstelijk muséum voor natuurlijke historie, terwijl zijn eigen kabinet, hetwelk reeds eene buitenlandsche vermaardheid bezat, door prins Willem V gekocht en bij dat muséum gevoegd werd. In 1770 zag hij zich tevens belast met het bestuur over de vorstelijke diergaarde op het Loo. Hij volbragt onderscheidene buitenlandsche reizen, hanteerde de teekenstift, legde zich toe op de dichtkunst en was lid van verschillende geleerde genootschappen. Hij leverde een groot deel van het 3de en het geheele 4de deel van „A. Seba's Schatkamer’, — eene „Verhandeling over eene rug- en buikvoetige krabbe”, — en „Natuurkundige beschrijving van zeldzame gedierten (1766 en 1804)”. Hij overleed te ’s Gravenhage den 15den Januarij 1799.
Jacob Vosmaer, een uitstekend Nederlandsch geleerde, geboren te ’s Gravenhage in Augusstus 1783. Hij studeerde te Harderwijk en te Utrecht in de geneeskunde en vestigde zich eerst te Haarlem en in 1811 te Zutphen als geneesheer. In 1816 aanvaardde hij de betrekking van hoogleeraar aan het athenaeum te Harderwijk en later die van buitengewoon hoogleeraar aan de académie te Utrecht. In 1820 werd hij er tevens hoogleeraar in de scheikunde aan de veeartsenijschool en overleed den 3den Februarij 1824. Van zijne geschriften noemen wij: „Grondbeginselen der natuurkunde van den mensch (naar Blumenbach, 1807)”, „Grondbeginselen der ontleedkunde (naar Hempel, 1811; 2de druk 1824)”, — „Aan mijne verloste landgenooten (1813)”, — „Lierzang op de verheffing der Nederlanden tot een koningrijk (1815)”, — „De menschenliefde (1818)’, — „Verhandeling over de toevallige gebreken der bliksemafleiders (naar Beckmann)", — „Apothekerswoordenboek (1ste dl. A-D, 1822, vervolgd door C. Mulder, 1828)”, — „De kunst van lang te leven en wel te sterven (1828)”, — en „Nagelaten en verspreide letterarbeid (1826, 2 din,)”, waarin zich de voortreffelijke „Wandelingen van Maarten Vroeg” bevinden.
Carel Vosmaer, een Nederlandsch letterkundige, geboren te ’s Gravenhage den 20sten Maart 1826. Hij studeerde en promoveerde te Leiden in de regten en vestigde zieh in zijne geboorteplaats, waar hij laatstelijk de betrekking bekleedde van substituut-griffier bij den Hoogen Raad. Hij nam echter in 1873 zijn ontslag. Hij schreef onderscheidene stukken in tijdschriften, was redacteur en oprigter van den „Tijdstroom” en van 1860 tot 1873 redacteur van den „Spectator”. Voorts leverde hij bijdragen in verschillende jaarboekjes en vereenigde een groot aantal zijner schetsen onder den titel: „Vogels van diverse pluimage (1872—1876, 2 dln)”. Ook legde hij zijne „Londinias (1873)” ter perse, alsmede eene vertaling van „Jozua Davids” en eene Fransche brochure over Rembrandt.