Urnen of aschkruiken noemt men de vaten , waarin de asch van verbrande lijken wordt bewaard. Zij zijn verschillend van gedaante en ook van verschillende stoffen vervaardigd, meestal van leem, ook wel van steen, zelden van metaal. Ook zijn er van glas, die in eene andere urn van steen of lood werden besloten. Men ontmoet het gebruik van urnen het eerst bij de Grieken; doch niet alle vazen, in de begraafplaatsen gevonden, zijn aschkruiken, — er waren er ook, die tot sieraad dienden.
In Italië, vooral bij de Etruscers, waren ze vierhoekig. Ook bij de Kelten, Germanen en Slawen werd de asch der afgestorvenen in urnen bewaard. Men vindt er in ons Vaderland en in Duitschland in grafheuvels, onder hunebedden enz. van zeer verschillende grootte en onderscheidene gedaante, veelal vervaardigd van grijzen, doch ook wel van zwarten en rooden leem, met eenvoudige versiersels en met ooren. De meesten bevatten asch, — andere zijn ledig, en in sommige bevinden zich metalen ringen. Veelal zijn zij met een platten steen gedekt.