Toul, eene arrondissementshoofdstad en eene vesting van den derden rang in het Fransche departement Meurthe-et-Moselle, ligt aan de Moezel en aan het Marne-Rijn-kanaal, voorts aan den spoorweg van Parijs naar Straatsburg, heeft een geregtshof, een collège, eene middelbare school voor meisjes en eene boekerij, en telt omstreeks 8000 inwoners. Men heeft er onderscheidene fabrieken en een levendigen handel in wijn, graan en brandewijn. Tot de voornaamste gebouwen behooren er: de kerk van St. Etienne in spitsboogstijl, de kerk van St. Gengoult, het stadhuis (vroeger een bisschoppelijk paleis) en de schouwburg.
Toul is het Tullium Leucorum der Romeinen en zeer oud, behoorde onder de Fransche Merovingen en Karolingen tot het koningrijk Austrasië, werd vervolgens door eigen graven geregeerd, en verviel na het uitsterven van het Gravenhuis (1136) aan Lotharingen, doch bleef eene Duitsche Rijksstad, waarover de Hertogen van Lotharingen slechts de beschermheerschappij hadden. Het bisdom bestond er sedert 410.
In 1552 werd de stad door koning Hendrik II van Frankrijk, ten gevolge van zijn verbond met keurvorst Maurits van Saksen tegen Karel V, tegelijk met Metz en Verdun bezet en bij den Vrede van Münster (1648) aan Frankrijk afgestaan. In den oorlog van 1870 werd Toul den 16den Augustus door het 4de Duitsche korps te vergeefs aangetast, van den 12den September af, door het 13de korps onder den Hertog van Mecklenburg belegerd, omdat men daardoor de éénige spoorweglijn van de Rijn naar Parijs in handen kon krijgen, en den 23sten September na een hevig bombardement, dat 8 uren aanhield, bij capitulatie ingenomen.