Toga (De), het nationaal gewaad der Romeinen, waardoor zij zich als gens togata van alle andere volkeren onderscheidden, bestond uit een enkel stuk geweven stof ter lengte van ruim 4 en ter breedte van omstreeks 2,7 Ned. el, hetwelk zóó gedragen werd, dat men daarvan het eene uiteinde naar voren over den linker schouder wierp, den bovenrand over den rug trok en het andere uiteinde onder den regter arm doorhaalde, zoodat deze vrij bleef, en daarna over den linker schouder sloeg. Onder den regter arm tot aan den linker schouder ontstond alzoo eene plooijing, die men als zak (sinus) gebruikte.
Daar dit kleed alle snelle en krachtige bewegingen des ligchaams verhinderde, werd het gedurende den arbeid afgelegd. In lateren tijd droeg men onder de toga de tunica, zoodat eerstgenoemde een opperkleed werd, zoowel voor vrouwen als voor mannen. De toga was vervaardigd van wol en wit van kleur, hoewel dat kleed bij lieden uit den geringen stand en gedurende den rouw van donkere kleur gedragen werd.
Bij de hoogere overheidspersonen, tot aan den aedilis curulis, werd de toga met purperen strepen versierd, en bij knapen tot het 17de en meisjes tot het 14de jaar desgelijks. Een galakleed was de toga picta, met purper en goud gedekt en door den triumphator gedragen, alsmede de toga palmata, met purper gevoerd en met palmbladeren getooid, het gewaad der ridders bij den feestelijken optogt op den 15den Julij.
Wie naar staatsambten dongen, droegen de toga candida of de witte toga, en de beschuldigden eene toga squalida (vuile, bezoedelde toga). In den zomer hulde men zich in eene toga rasa (geschoren toga) van dunne stof, en des winters in eene toga pinguis (dikke toga). Ook aan vreemdelingen kon het regt, eene toga te dragen, door een senaatsbesluit worden toegestaan; het werd bijv. vergund aan de bewoners van Romeinsch Gallië, hetwelk daardoor den naam van Gallia togata verkreeg. Gedurende het Keizerrijk begonnen ook lieden van geringen stand en slaven zich met de toga te kleeden. De vrouwen hulden zich in de palla, en de tunica werd het kleed van haar, die wegens echtbreuk gescheiden waren of eene losbandige levenswijze leidden.