Louis Adolphe Thiers, een uitstekend Fransch staatsman en geschiedschrijver, geboren te Marseille den 15den April 1797, studeerde in de regten te Aix, vestigde zich in 1820 aldaar als advocaat, maar begaf zich reeds in September 1821 met zijn vriend Mignet naar Parijs, om er als dagbladschrijver zijne krachten te beproeven. Eerst was hij medewerker aan den „Constitutionnel”, het voornaamste orgaan der liberale partij, en leverde in 1823-1827 zijne „Histoire de la révolution française (13de druk, 1858, 10 dln)”, welke grooten bijval vond. Toen Karel X door de benoeming van het ministérie Polignac den oorlog verklaarde aan de liberale partij, stichtte deze onder de leiding van Thiers, Armand Carrel en Barrot in Januarij 1830 den „National”, die door de kracht en de vermetelheid zijner aanvallen op de regérende dynastie weldra grooten invloed erlangde. Vooral werd de door Thiers uitgevondene kernspreuk: „Le roi regne, mais ne gouverne pas (De koning regeert, maar bestuurt niet)” door de menigte toegejuicht.
Toen den 20sten Julij 1830 de beruchte „Ordonnances” verschenen, vergaderden al de redacteurs van de liberale bladen in het bureau van den „National”, om verzet aan te teekenen tegen dien maatregel der regéring. Aan den strijd, die daarop uitbarstte, nam Thiers echter geen deel, maar begaf zich naar Montmorency, doch keerde reeds den 29sten Julij terug naar Parijs en leidde de onderhandelingen met den hertog van Orleans, die dan ook den 31sten Julij 1831 de opdragt, door Thiers op het stadhuis aan het hoofd eener deputatie herhaald, namelijk om den troon te beklimmen, gewillig aanvaardde. Toen de orde hersteld was, zag zich Thiers den 11den Augustus tot staatsraad en secretaris-generaal benoemd en werd in het begin van November onderstaatssecretaris van Financiën onder Lafitte. Tevens werd hij door de stad Aix tot lid gekozen van de Kamer van Afgevaardigden en vormde zich aldaar tot een redenaar, wiens snedigheid en vaardigheid in het debat eerlang bewondering wekten. Dit talent, verbonden met administratieve bekwaamheid, was oorzaak, dat hij den 11den October 1832 tot minister van Binnenlandsche Zaken en drie maanden later tot minister van Handel en Openbare Werken benoemd werd. In die betrekking vleide hij de Bonapartistische partij door het standbeeld van Napoleon weder op de Vendóme-zuil te plaatsen en door de voltooijing van den Arc de l’Etoile, terwijl hij zich tevens verdienstelijk maakte door het stichten van gebouwen voor algemeen nut. Bij de wijziging van het Kabinet den 4den April 1834 belastte hij zich weder met de portefeuille van Binnenlandsche Zaken.
Toen hij met gestrengheid de democratische bewegingen te Parijs en te Lyon te keer ging, verwijderde hij zich voor altijd van zijne republikeinsche vrienden, maar werd hierdoor nog onmisbaarder voor het Hof, zoodat hij van 1834 tot 1836, bij gedurige afwisseling van ministers, de „politiek van den weerstand” in het kabinet wist te handhaven en onder anderen de Septemberwetten doordreef. Toen het bewind in Februarij 1836 moest aftreden, verwierf hij in het nieuwe Kabinet het voorzitterschap en de portefeuille van Buitenlandsche Zaken, maar moest reeds in Augustus van dat jaar beide nederleggen, omdat de Koning weigerde in Spanje hulp te verleenen aan de liberale partij. Nu stond Thiers twee jaar lang aan het hoofd der oppositie. Sedert 13 December 1834 was hij ook lid der Académie. Op den 1sten Maart 1840 kwam hij als minister van Buitenlandsche Zaken weder aan het hoofd van het Kabinet en zorgde, dat het gebeente van Napoleon I van St. Helena naar Parijs overgebragt en laatstgenoemde stad van vestingwerken voorzien werd. Zijn plan, den Onderkoning van Egypte tegen de Quadruple-alliantie te ondersteunen en aan Duitschland den oorlog te verklaren, leed schipbreuk op de weigering van den vredelievenden Koning. Thiers nam daarop den 21sten October zijn ontslag, scheen zich geheel en al te willen verwijderen van het staatkundig gebied en vatte het vroeger ontworpen plan weder op, eene geschiedenis van Napoleon I te schrijven, waartoe hij in 1841-1845 in Duitschland en Italië de slagvelden van dien Keizer bezocht. In de Kamer schaarde hij zich weder aan de zijde der oppositie, zonder echter als leider van deze op te treden; hoewel hij bij de beraadslagingen over het regentschap, de Jezuïeten en de regten der universiteit heftig tegen de regéring te velde trok. Toen de Februarijj-omwenteling van 1848 den Koning noodzaakte, het ministérie Guizot te ontslaan, zou Thiers met Barrot een nieuw kabinet vormen, ten einde den storm tot stilstand te brengen. Het kwam echter niet tot stand, en Thiers was omzigtig genoeg, na het uitroepen der Republiek Parijs te verlaten. Hij werd dan ook bij de algemeene verkiezingen niet eens afgevaardigd naar de Nationale Vergadering, maar eerst den 4den Junij, bleef een aanhanger van het geslacht Orleans, zocht echter een middenweg te bewandelen, stemde vóór het dictatorschap van Cavaignac, den 20sten December vóór het presidentschap van Lodewijk Napoleon, in 1849 vóór de expeditie naar Rome, en in 1850 vóór de clericale onderwijswet, alsmede vóór de ontbinding der clubs en vóór de nieuwe kieswet van 31 Mei 1850. Als ijverig tegenstander van de plannen van Napoleon III werd hij bij den staatsstreek van 2 December 1851 in hechtenis genomen, waarna hij vergunning verkreeg, zich naar het buitenland te begeven. Nadat hij in Engeland, Zwitserland en Opper-Italië vertoefd had, ontving hij in 1852 verlof, naar Frankrijk terug te keeren, waar hij gedurende elf jaar zich onthield van alle staatkundige bemoeijingen en zich bepaalde bij geschiedkundige studiën. De vrucht daarvan was zijne „Histoire du consulat et de l’empire (1845-1869, 21 dln)”. In 1863 werd hij door Parijs afgevaardigd naar het Wetgevend Ligchaam, waar hij optrad als het hoofd van eene kleine, maar invloedrijke oppositie. Hij bestreed in schitterende redevoeringen (Discours prononcés au corps législatif, 1867) inzonderheid het valsche constitutionalismus en de buitenlandsche politiek van het Keizerrijk, zoowel met betrekking tot de tarieven als ten opzigte van de tusschenkomst in Italië, welke de grondlegging der Italiaansche eenheid, en de houding der politiek in het Duitsche vraagstuk in 1864-1866, welke Sadowa ten gevolge had. Om den regtmatigen invloed van Frankrijk te handhaven, drong hij aan op het bezit van een uitstekend staand leger volgens het oude stelsel, terwijl hij algemeenen weerpligt en volkswapening verwierp. Met al de kracht, die in hem was, verzette hij zich dan ook den 15den Julij 1870 tegen eene onberadene oorlogsverklaring en betuigde, dat naar zijn gevoelen Frankrijk daarop niet was voorbereid. Na den val van het Keizerrijk deed hij in September eene reis naar de Hoven der Groote Mogendheden, om deze tot eene tusschenkomst in Frankrijk aan te sporen, maar keerde tegen het einde van October onverrigter zake terug; daarna onderhandelde hij op last der regéring met het Duitsche hoofdkwartier over een wapenstilstand, maar te vergeefs. Bij de verkiezingen voor de Nationale vergadering werd hij in 20 departementen en, daar alle partijen vertrouwen in hem stelden, tot hoofd van het Uitvoerend Bewind gekozen. Thiers aanvaardde deze betrekking en stelde een kabinet zamen uit de verschillende rigtingen. Het was nu zijne eerste taak, den vrede met Duitschland tot stand te brengen; persoonlijk onderhandelde hij met von Bismarck en wist althans Belfort voor Frankrijk te behouden. Den 1sten Maart dreef hij het sluiten van den vrede door in de Nationale Vergadering en bewoog deze den 10den Maart, haren zetel over te brengen naar Versailles. De opstand der Commune te Parijs den 18den Maart bragt hem in de grootste ongelegenheid, doch hij wist deze door moed, zelfvertrouwen en onvermoeiden ijver te overwinnen, terwijl tevens den 10den Mei de definitieve Vrede met Duitschland onderteekend werd. Voorts nam hij maatregelen om de vereischte geldmiddelen bijéén te brengen, en de meer dan dubbele inschrijving in de leening van 2½ milliard was een blijk van vertrouwen van Frankrijk in Thiers. Den 31sten Augustus 1871 werd hij voor den tijd van drie jaren tot president der Republiek benoemd, maar nu ook namen de partijtwisten in de Nationale Vergadering een aanvang. De monarchalen zagen zich bedrogen in hunne hoop, dat zij door Thiers krachtig zouden worden ondersteund, en namen wraak door hatelijke aanvallen en listen, hoewel Thiers de wenschen der clericalen zoo veel mogelijk bevredigde. De liberale republikeinen, deswege misnoegd, werden nog wreveliger door zijne beschermende handelspolitiek, en daar hij meermalen in de Nationale Vergadering bij zijne belasting-ontwerpen zich beriep op zijn persoonlijk gezag, daalde langzamerhand zijn invloed. Ook verzette hij zich tegen eene grondige hervorming van het leger. Daarentegen leidde bij de buitenlandsche politiek van Frankrijk met bekwaamheid en waardigheid en verwierf daardoor het vertrouwen van de Mogendheden en van zijn eigen volk, zoodat hij den 30sten Julij 1872 de leening van 3½ milliard kon sluiten, welke door eene ontruiming van het Fransche grondgebied door de Duitschers gevolgd werd. Het mislukken van alle monarchale fusieproeven had inmiddels Thiers overtuigd, dat de herstelling van den Koningstroon, inzonderheid ten behoeve van het Huis Orleans, in Frankrijk tot de onmogelijkheden behoorde, en hij beschouwde dan ook de republiek als den éénigen gepasten regeringsvorm, vooral omdat de aanvullingsverkiezingen het getal der republikeinsche afgevaardigden steeds vermeerderden. Hij verlangde dan ook op den 4den November 1872, dat de republiek door de Nationale Vergadering zou worden vastgesteld. Nu echter besloot de clericaal-monarchale meerderheid, verbitterd over het toenemen der republikeinsche partij, nadat de betaling van de oorlogcontributie aan Duitschland en de ontruiming van Frankrijks grondgebied door het verdrag van 15 Maart 1873 gewaarborgd waren, den ijverigen Thiers te doen vallen. Den 19den Mei veroorloofde zich de regter zijde eene interpellatie over de zamenstelling van het nieuwe ministérie, door Thiers benoemd, om zijne ontwerpen van constitutie tot wetten te verheffen. Na warme woordenwisselingen werd den 23sten Mei een votum van afkeuring tegen dit Kabinet met 360 tegen 344 stemmen aangenomen, en toen Thiers daarop zijn ontslag vroeg, werd hem dit met 368 tegen 338 stemmen toegestaan. De staatsman keerde toen tot het ambteloos leven terug en nam slechts deel aan de behandeling van gewigtige onderwerpen. De benoeming tot senator voor Belfort wees hij van de hand, maar aanvaardde een mandaat naar de Kamer van Afgevaardigden. Na den staatsstreek van 16 Mei 1877 vestigde zich de hoop van alle republikeinen weder op Thiers als het aangewezen hoofd eener gematigde republiek, maar hij overleed onverwacht den 3den September 1877 te St. Germain-en-Laye en werd den 8sten daaraanvolgende te Parijs plegtig ter aarde besteld. Thiers was klein van gestalte, maar levendig van oogen en behoorde tot de bekwaamste, althans tot de populairste staatslieden van Frankrijk in de 19de eeuw. Hij was een voorstander van het constitutioneel-monarchale stelsel, hetwelk de meeste waarborgen van veiligheid en welvaart oplevert voor den gezeten en verlichten burgerstand, — vandaar zijne ingenomenheid met de Julij-monarchie en zijn afkeer van de militaire democratie van Napoleon III. Groot was bovenal zijne liefde jegens Frankrijk, jegens het Fransche volk. Steeds was het zijn doel, den roem en de grootheid van zijn vaderland te verhoogen, en hij zelf was dan ook zoowel door zijne gaven als door zijne gebreken een volbloed-Franschman. Hij bezat een schranderen blik, eene prikkelbare veerkracht van geest en eene offervaardige vaderlandsliefde, en daarbij eene naïve zelfzucht en ijdelheid. Als geschiedschrijver verheerlijkte hij de vrijzinnige beginselen der Groote Omwenteling en den oorlogsroem van Napoleon I in dezelfde opgeschroefde taal, maar bleef daarbij geenszins volkomen getrouw aan de waarheid en bedacht niet, dat de invloed zijner historische geschriften den grondslag van zijn staatkundig stelsel ondermijnde. Vervuld met den waan, dat het staatkundig evenwigt van Europa afhankelijk was van de suprematie van Frankrijk en dat het bestaan van kleine Duitsche en Italiaansche Staten noodig bleef voor deze suprematie, was hij een ijverig tegenstander van de Italiaansche en Duitsche eenheid en tevens, hoewel een volgeling van Voltaire, een beschermer van den Kerkelijken Staat. Zijne vaderlandsliefde legde hij inzonderheid aan den dag als opperhoofd der Fransche Republiek, en zijn bestuur van 1870 tot 1873 was een zegen voor Frankrijk. Het schittert in de herinnering des volks met onverzwakten glans.