Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Sparta

betekenis & definitie

Sparta of Lacedaemon., in de dagen der Oudheid de hoofdstad van het Peloponnesisch landschap Laconië, verhief zich op de verste uitloopers van den Taygetus, op den regter oever van de Eurotas, waarmede zich hier het riviertje Oenus en aan de zuidzijde de Cnacion en Tiasa vereenigden, en had met hare verschillende wijken een omvang van nagenoeg 8 Ned. mijl. Het aantal inwoners bedroeg er in den bloeitijd welligt 50000. Aanvankelijk had zij geene muren, omdat hare inwoners haar tot borstwering moesten strekken; eerst de tyran Nabis voorzag haar van een muur, die kort daarop door de Achaeërs verwoest, maar door de Romeinen hersteld en door de Byzantijnsche heerschers vernieuwd werd. Ook had de stad geene eigenlijke acrópolis, maar men schonk dien naam aan een nabijgelegen heuvel, waarop zich een tempel van Athene Polyouchos verhief.

Onder de wijken werd Pitana als de fraaiste geroemd; hier was de Agora (Markt) met de vergaderingsgebouwen van de Gerousia en van de Ephoren, de prachtige Perzische hal en de groote, met wit marmer bekleede schouwburg, waarvan men nog overblijfselen aantreft. In het westelijk gedeelte der stad vond men nog een ander plein, de Dromos (Loopplaats), met 2 gymnasia en door platanen beschaduwde lanen, waar de jongelingen zich in het worstelen oefenden. Daarenboven waren er nog vele andere tempels en openbare gebouwen, welke door Pausanias worden genoemd, zonder dat men thans hunne plaats kan aanwijzen. Overblijfselen van oude baden ziet men ten noordwesten en zuidoosten van den schouwburg, — die eener oude brug over de Eurotas aan den weg van Argos naar Tegea. Deze stad droeg in den Byzantijnschen tijd den naam van Lacedaemon, en zij werd verlaten, toen men ongeveer 4 Ned. mijl westwaarts van Sparta de stad Mistra stichtte. De tegenwoordige Stad Sparta, ook Nieuw-Sparta geheeten en in 1836 verrezen, is de hoofdplaats van den nomos Laconië en telt 2700 inwoners; zij is op het zuidelijk gedeelte van het oude Sparta gebouwd.

De oudste bewoners van Sparta waren Pelasgers, doch reeds vroeg stichtten de Phoeniciërs volksplantingen op de kust van Laconië, om aldaar purperslakken te verzamelen. Daarop volgden Grieken uit Klein-Azië, Lelegers genoemd, en volksverhuizers uit het noorden. Deze gemengde bevolking wordt in de oudste oirkonden met den naam van Achaeërs bestempeld. Zij bevond zich eerst onder de heerschappij der Tyndariden en vervolgens onder die der Atriden. In 1104 vóór Chr. kwamen er de Doriërs. Volgens de sage viel Laconië ten deel aan beide zonen van Aristodemus, aan Eurysthenes en Prócles. Intusschen hadden de Doriërs slechts een gedeelte van het land veroverd en vestigden zich op den regter oever van de Eurotas, waar zij de stad Sparta deden verrijzen. Vanhier breidden zij zich uit en vermengden zich met de Achaeërs; doch daardoor ontstond tevens een toestand van verwarring, waaraan de langzamerhand ingevoerde wetgeving van Lycurgus een einde maakte.

Die wetgever dempte alle onéénigheid en voerde eene gestrenge staatsregeling in, waarbij de heerschappij was voorbehouden aan de Dorische bevolking, aan de Spartanen. Deze werden in het midden des lands vereenigd en ontvingen 4500 gelijke stukken gronds, waarover zij echter geenszins als eigenaars mogten beschikken. Zij waren verdeeld in de drie Phylae der Hylleërs, Pamphyliërs en Dymanen, en deze weder in tien Oben. Daarenboven bad men er twee geringere volksklassen, die der Perioecen (Omwoners), welke persoonlijk vrij waren, maar geen stemregt bezaten, en die der Heloten, slaven of lijfeigenen van den Staat, die voor het bebouwen der landen moesten zorgen. In den bloeitijd telde men in den Spartaanschen Staat 40000 Spartanen, 120000 Perioecen en 200000 Heloten. De regéringsvorm was er aristocratisch. Aan het hoofd van den Staat bevonden zich twee Koningen, gesterkt door de Gerousia (Raad des Ouden), waarin de beide Koningen en de 30 oudsten der Oben zitting hadden. De volksvergadering (Agora) kon de voorstellen der Gerousia aannemen of verwerpen, maar zelve geene voorstellen doen.

De Koningen kwamen aan het bewind volgens erfregt en naar eerstgeboorte; zij onderscheidden zich door hunne woning, door hun grondbezit en door hun aandeel in de offerdieren en in den buit, en waren opperpriesters, veldheeren en regters. Intusschen werd na de instelling van Ephoren hunne magt niet weinig beperkt. De meest mogelijke gelijkheid der burgers, kracht in den oorlog en de algemeene pligt om roem en luister te bezorgen aan den Staat, waren de beginselen der wetgeving van Lycurgus. Daartoe diende ook de gelijke verdeeling der landen; de Spartaan behoorde niet aan zich zelven, maar aan den Staat, zoodat het openbare leven bij hem bovenaan stond. Het jagtbedrijf, ligchaamsoefeningen, volksvergaderingen, offeranden, het aanschouwen van de gymnastische spelen der jeugd enz. hielden hem den geheelen dag bezig. Kunst en nijverheid, handel en scheepvaart rekende hij beneden zijne waardigheid. Men bezigde er slechts ijzeren munt, zoodat men er onmogelijk rijk kon worden door den handel. Ook de opvoeding der kinderen was er in het algemeen eene staatsaangelegenheid.

De kleinen werden reeds vroeg gehard, gewend aan velerlei ligchaamsoefeningen en aan gestrenge militaire tucht onderworpen. Men oefende zich voorts in bondigheid van taal (Laconismus), en Dorische liederen wekten er geestdrift voor het vaderland. De policie was belast met de handhaving van den bestaanden toestand, en om allen invloed van het buitenland te keeren, mogt geen Spartaan zonder uitdrukkelijk verlof de grenzen overschrijden. Vreemdelingen werden dan alleen toegelaten, wanneer zij iets te bespreken hadden met de bestuurders des lands en mogten niet langer vertoeven dan volstrekt noodig was. De Staat waakte over de eenvoudigheid in den bouw en de inrigting der woningen, over de kleeding, over het betamelijk gedrag der vrouwen en zelfs over de muziek. De mannen moesten zich, ter vermijding van alle weelde, bij 15-tallen aan eenvoudige maaltijden (syssitia) vereenigen. Met betrekking tot de persoonlijke regten waren zelfs de heiligste verbindtenissen aan het staatsgezag onderworpen. Het huwelijk was een voorschrift, en wie ongehuwd bleven of zich te laat in den echt begaven, werden aangeklaagd.

Een kinderloos huwelijk was in het oog van den Staat geen huwelijk, maar moest ontbonden worden. Misvormde of zwakke kinderen werden in de kloven van den Taygetus te vondeling gelegd of bij de Perioecen opgevoed, terwijl de kinderen van Perioecen en Heloten, nadat zij op Spartaansche wijze opgevoed en door een Spartaan aangenomen waren, met verlof des Konings in de gemeente der Doriërs konden worden opgenomen. Door het overwigt der Dorische Spartanen werd Laconië in een Dorischen Staat herschapen, en de vernieuwde strijd met de aloude inwoners werd door de volkomene onderwerping van deze achtervolgd. Door onéénigheid over de grenzen ontstonden de oorlogen tegen Messenië, welke met de verovering van dit landschap eindigden. Daarna moest Sparta langdurige oorlogen voeren met Arcadië. Eerst omstreeks 600 vóór Ohr. erlangden de Spartanen de overhand en noodzaakten Tegea tot het erkennen van hunne opperheerschappij (hégemonie), welke zich toen reeds over het grootste gedeelte van den Peloponnesus uitstrekte. De Olympische Spelen vormden het gemeenschappelijke feest der onder Sparta’s souvereiniteit vereenigde Staten. Met schranderheid en omzigtigheid waren de Spartanen er op bedacht, door het handhaven der oude instellingen in de naburige landen en vooral door het bestrijden der dwingelandij hunnen staatkundigen invloed te bevestigen, en zij werden hierin ondersteund door de priesters te Delphi.

Het gelukte Sparta echter niet door verdrijving der Pisístratiden de hégemonie tot Athene uit te strekken; juist daardoor verkreeg het een gevaarlijken tegenstander. Bij den aanvang van den Perzischen Oorlog schaarde zich geheel Griekenland om de Spartanen, die het opperbevel voerden, en na den slag bij Mycale bevonden zij zich aan het hoofd van een verbond, dat niet alleen de Staten van het moederland, maar ook de volkplantingen omvatte. Doch de ruime werkkring, toen voor Sparta geopend, was niet in overeenstemming met zijne bekrompene, op afzondering berekende staatsregeling. Ook had Sparta in de Perzische Oorlogen geen grooten roem verworven; uit naijver jegens Athene had het geen deel genomen aan den slag bij Marathon, en slechts uit noodzakelijkheid gestreden bij Sálamis. De kroon van zijn roem was evenwel de zelfopoffering van Leonidas en van zijne driehonderd dapperen bij Thermopylae. Toen de overmoed van Pausanias intusschen den lang bedwongen wrevel der Bondgenooten deed uitbarsten, moest Sparta afstand doen van de hégemonie ter zee. Het nam verder geen deel aan de oorlogen tegen Perzië, doch kon wegens den ongunstigen toestand der binnenlandsche aangelegenheden zich niet staande houden tegen Athene, dat zich krachtig ontwikkelde. Een opstand der Arcadiërs en Argiven werd wel is waar door Sparta gedempt, maar die der Messeniërs (464—455) dwong de Spartanen, hulp te zoeken bij de Atheners.

Toen Sparta echter een hulpkorps, door Cimon van Athene in 461 derwaarts gevoerd, op eene smadelijke wijze terugzond, ontstond een openbare strijd tusschen die beide Staten. Athene verbond zich met Thessalië, Argos en Megara, en ook de Spartaansche hégemonie te lande werd ingekort. Om met kracht in het noorden tegen de Atheners op te treden, stelde Sparta eene hégemonie in te Theben in Boeotië, doch deze werd vernietigd in den slag bij Oenophyta, en in 451 werd een vijfjarige wapenstilstand tusschen Athene en Sparta gesloten. In 447 deden de Spartanen, na afloop daarvan, een inval in Attica, maar Plistoanax, door Périelés omgekocht, trok terug, en in 445 volgde een dertigjarige vrede. Doch de diepe kloof tusschen de Ionische en Dorische bevolking, tusschen het democratisch en aristocratisch beginsel, alsmede de naijver van Corinthe en Theben, bondgenooten van Sparta, op den bloei en de magt van Athene, maakten een duurzamen vrede onmogelijk, en in den Peloponnesischen Oorlog (431—401) kwam het tot eene botsing. Het ruwe Sparta behield de overhand en scheen magtiger dan ooit te voren. Alle voormalige bondgenooten van Athene schaarden zich aan zijne zijde. Doch zijn inwendig bestuur was verzwakt, en door de afschaffing van wijze wetten van de grondslagen zijner staatsregeling beroofd, was het niet in staat, de verworven voorregten goed te besteden.

Dwingelandij en trouweloosheid vormden de staatkunde van een Lysander en Agesilaus. Overal werden onder de hoede van Sparta oligarchische instellingen ingevoerd en de strijd der partijen op eene bloedige wijze onderdrukt. Het hoofddoel der Spartaansche staatkunde was de herovering der kust van Klein-Azië, die gedurende de Perzische Oorlogen in de magt der Perzen was geraakt. Daarom ondersteunden de Spartanen Cyrus de Jongere tegen Artaxerxes. Toen na den slag van Cunaxa Tissaphernes die kusten op nieuw bedreigde, werden onderscheidene veldheeren, ten laatsten Agesilaus, derwaarts gezonden. Maar de glansrijke overwinningen van dezen bragten geene verbetering in de gesteldheid van het moederland. Opgestookt door de Perzen, verbonden zich Athene, Theben, Corinthe, Argos, Euboea, de Locriërs, Maliërs en Acarnaniërs tegen Sparta, en zoodoende ontstond in 395 de Corinthische Oorlog, welke met den Vrede van Antálcidas eindigde (387). Sparta liet nu de Grieken van Klein-Azië ter prooi aan de Barbaren en hoopte door de bepaling, dat alle Grieksche Staten volkomen zelfstandig zouden zijn, eene duurzame heerschappij te verkrijgen.

Het noodzaakte nu Theben, de vrijheid te schenken aan zijne steden, — Argos, zijne bezetting uit Corinthe te verwijderen, en gedroeg zich in den Peloponnesus als onbeperkt heerscher. Agesípolis I tastte onder gezochte voorwendsels Mantinéa aan. Te Phlius werd de democratie vernietigd en de oligarchie ingevoerd, daarna het Thracische stedenverbond aangevallen, en Olynthus, na eene worsteling van 3 jaar veroverd, ontving een Spartaansch garnizoen. Het bezetten der Cadméa in Theben (382) leidde echter tot den val van de Spartaansche geweldenarij. Theben heroverde in een fellen strijd (379) zijne vrijheid en de hégemonie over Boeotië. In den oorlog, dien Sparta nu ondernam tegen Athene en Theben, werd het door Chabrias bij Naxos en door Timotheus in de omstreken van Leucas geslagen. In 371 werd een vrede gesloten op de grondslagen van dien van Antálcidas, waarbij Sparta althans de hegemonie te land wilde behouden. Doch de weigering van Theben, de Boeötische steden vrij te verklaren, indien Sparta daartoe niet evenzeer besloot in Messenië, leidde tot nieuwe verwikkelingen, en de slag bij Leuctra gaf aan de magt van Sparta een onherstelbaren schok.

Epaminondas verwoestte in 369 Laconië, deed Sparta’s bondgenooten afvallig worden, hergaf aan Messenië zijne zelfstandigheid en bragt Sparta aan den rand des verderfs, zoodat zelfs de dood van Epaminondas geene uitkomst bood. De staatsregeling van Lycurgus was door den loop des tijds ondermijnd, en de omgang met de weelderige Perzen en Aziatische Grieken had noodlottig gewerkt op de Spartaansche zeden. Sparta werd eene der rijkste steden van Griekenland; doch de voortdurende oorlogen deden er de mannelijke bevolking afnemen, zoodat men er in den tijd van Aristóteles niet veel meer dan 1000 wapendragers telde. De gelijkheid van vermogen was verdwenen, en de ongelijkheid werd bevorderd door de wet van Epitadeus, volgens welke men door schenking of door uitersten wil over zijn grondbezit beschikken kon. Het geheele staatsbestuur veranderde in eene bekrompene, zelfzuchtige oligarchie. Inwendig bedorven en van bondgenooten beroofd, kon Sparta zich niet weder verheffen tot zijne voormalige magt. Na den slag bij Cheronéa doorkruiste Philppus Laconië tot aan de kust, dwong de Spartanen de vroeger veroverde landen aan de Argiven, Megalopolitanen, Tegeaten en Messeniërs terug te geven en beperkte hen tot hun oorspronkelijk gebied. Zij weigerden Alexander de Groote bij te staan en sloten nog vóór den slag bij Issus een verbond met Daríus Codomannus.

Agis II ondersteunde de Perzen tegen Creta en zocht in den Peloponnesus tegenover het Macedonisch Verbond eene Spartaansche hégemonie te doen verrijzen, totdat Antípater hem bij Megalópolis de nederlaag toebragt. Na den dood van Alexander de Groote behield Sparta zijne onafhankelijkheid. Demetrius Poliorcetes trok na zijne overwinning bij Mantinéa op Archidamas IV naar Sparta (286), maar hief wegens de troonsverandering in Macedonië de belegering plotselijk op. Bij den aanval van Pyrrhus (272) vereenigden alle klassen der bevolking hare krachten tot bescherming der stad. Schoon voor het uitwendige zijne zelfstandigheid handhavend, ging Sparta wegens inwendige verdorvenheid den ondergang te gemoet. De Koningen en gezanten hadden tegenover de Ephoren schier allen invloed verloren, en de Spartanen vernederden zich tot huurlingen van het buitenland. Ten tijde van koning Agis III was hun aantal tot 700 gesmolten, zoodat de ongelijkheid van bezit allengs grooter werd. De pogingen van dien Vorst, om de wetten van Lycurgus weder in te voeren, leden schipbreuk.

Cleómenes III streed voorspoedig tegen de Achaeërs (226), schafte de Ephoren af en verbande de voornaamste oligarchen. Nu werden de schulden gedelgd, de burgers door de opneming van Perioecen op gebragt, de landen op nieuw verdeeld en de wetgeving van Lycurgus hersteld. Ook wilde Cleómenes de hégemonie in den Peloponnesus en Griekenland heroveren, en reeds was hij na de bemagtiging van Argos op het punt, zich aan het hoofd te plaatsen van het Achaeïsch Verbond, toen Antígonus Doson, door Aratus te hulp geroepen, in 222 in den slag bij Sellasia de magt van den verjeugdigden Staat vernietigde. Cleómenes nam de vlugt naar Egypte, en Sparta moest zich overgeven aan Antígonus, die aanstonds de jongste hervormingen ophief en het ephoraat herstelde. De Staat voegde zich nu bij het Achaeïsch Verbond, maar behield voor het overige zijne zelfstandigheid. De meerderheid der Spartanen echter helde heimelijk over tot de zijde der Aetoliërs; in 218 koos zij openlijk de partij van deze en streed met hen in den Bondgenooten-oorlog tegen Philippus van Macedonië en de Achaeërs. De overweldiger Machanidas (211—207) was de eerste tyran van Sparta; hij vernietigde het ephoraat, trad op als een onbeperkt heerscher en verspreidde aan het hoofd zijner huurlingen schrik in den Peloponnesus; hij sneuvelde echter reeds in 207 tegen Philopoemen in den slag bij Mantinéa. De regéring van zijn opvolger Nabis (206—193) was eene schier onafgebrokene reeks van oorlogen en een weefsel van verraderlijke staatkunde.

Eerst koos hij de zijde van Rome, daarna die van Philippus, verbond zich hierop weder met Flamininus tegen Philippus, trotseerde vervolgens de Romeinen en deed Sparta bij den vrede van 195 de Laconische kuststeden verliezen. Nadat Nabis door de Aetoliërs vermoord was, voegde zich Sparta door den invloed van Philopoemen weder bij het Achaeïsch verbond, maar de aloude haat der Spartanen tegen de Achaeërs bleef bestaan. Een opstand in 191 werd door Philopoemen met spoed gedempt. Toen Spartain 188 op nieuw afvallig werd en zich onder de bescherming der Romeinen stelde, rukte Philopoemen vóór de stad, deed de aanleggers van den opstand teregtstellen, sloopte de muren en verwijderde de vreemde soldaten en de onder de burgers opgenomen Heloten. Sparta moest zich nu onderwerpen aan Achaeïsche instellingen, en Rome bleef rustig toezien, hoe de Achaeërs en Spartanen elkanders krachten vernietigden, totdat de juiste tijd tot een aanval gekomen was.

Na de ver nietiging van het Achaeïsch Verbond en de onderwerping van geheel Griekenland (146) deelde Sparta in het zeer dragelijk lot der overige Grieksche Staten; ja, men verhaalt, dat den Spartanen van de zijde der Romeinen eene groote eer ten deel viel; zij bleven namelijk vrij en behoefden slechts vriendschapsdiensten te bewijzen. Onder de Keizers na Augustus behielden de Spartanen naauwelijks eene schaduw van hunne voormalige vrijheid. Onder Tiberius moesten zij hunne regtszaken te Rome behandelen, en Caracalla vormde te Rome twee centuriën van Spartaansche jongelingen. Intusschen bleven in Sparta de wetten van Lycurgus tot in de 5de eeuw bestaan, zoodat hare laatste overblijfselen eerst door het Christendom werden uit den weg geruimd.

< >