Soelioten is de naam van een Albanésischen volksstam, gevestigd in het zuiden van het pasjalik Janina, het oude Epirus.
Zij stammen af van een aantal huisgezinnen, die in de 17de eeuw aan de verdrukking der Turken zochten te ontsnappen in het gebergte van Soeli, in den omtrek der stad Parga. Zij behooren tot de Grieksch-Katholieke Kerk en bezigen de Grieksche en de Albanésische taal. Behalve van de veeteelt en van den landbouw leefden zij van rooverij, daar zij gedurig in dien omtrek aanvallen deden op de Turken en voorts door hun stelsel van verdediging geruimen tijd stand hielden tegen de overmagt hunner vijanden. Zij bezweken eerst in 1803, verlieten hunne woonsteden en trokken eerst naar Parga, vanwaar zij door de bedreigingen van Ali-pasja werden verdreven. Toen begaven zij zich naar de Ionische eilanden en traden er in krijgsdienst bij de verschillende Mogendheden (Rusland, Frankrijk, Engeland), die er heerschappij voerden.
Ali-pasja, in 1820 in Janina door de Turken onder Khoersjidpasja ingesloten en door de Albanézen verlaten, zocht hulp bij de Soelioten en opende voor hen de vesting Kiagha. De Soelioten gaven gehoor aan zijne roepstem, maar geraakten door het overloopen der Albanésisehe aanvoerders naar Khoersjid-pasja en door de rampspoedige uitkomst van den veldtogt der Grieken, in 1822 tot hunne ondersteuning ondernomen, in groote ongelegenheid; zij moesten de vesting Soeli aan de Turken overleveren. Omstreeks 3000 Soelioten werden toen op Engelsche schepen naar Cephalonia gebragt, terwijl de overigen eene wijkplaats zochten in het gebergte. Velen van hen namen deel aan den Griekschen bevrijdingsoorlog en klommen later op tot hooge waardigheden, zooals Bozzaris en Tzavellas.