Onder dezen naam vermelden wij:
Karl Friedrich Schimper, een verdienstelijk kruidkundige, geboren den 15den Februarij 1803 te Manheim. Hij studeerde aanvankelijk te Heidelberg in de theologie, ondernam in 1824 eene reis naar het zuiden van Frankrijk, om planten te verzamelen, bezocht in 1826 wederom de hoogeschool te Heidelberg, kwam er in kennis met Braun en Agassiz, en vertrok met hen naar München. Hier bleef hij tot 1844 als leeraar werkzaam en volbragt onderscheidene wetenschappelijke reizen in de Alpen, Pyreneeën en de Rijnpfalz. Later woonde hij bij afwisseling te Manheim en te Heidelberg, sedert 1849 te Schwetzingen, en overleed aldaar den 21sten December 1867. Hij wordt als de ontdekker beschouwd van de later door Braun uitgewerkte wet van de plaatsing der bladeren. Hij leverde voorts eene „Beschreibung des Symphytum Zeyheri und seiner zwei deutschen Verwandten, des S. bulbosum Schimp, und S. tuberosum Jacq. (1835)”, alsmede een paar bundels gedichten.
Wilhelm Schimper, een verdienstelijk reiziger en natuuronderzoeker, tevens een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Manheim den 14den Augustus 1804, was eerst schrijnwerker, daarna krijgsman en zag zich vervolgens bij de militaire administratie geplaatst. Nadat hij zich te München ongeveer 2 jaar op de natuurkundige wetenschappen had toegelegd, ondernam hij in 1829 eene botanische reis naar het zuiden van Frankrijk en naar Algiers, en vertrok in 1834 naar Egypte en Arabië. Hier vertoefde hij een drietal jaren, zag zich door den Vorst van Adaoea met het stadhouderschap over het district Antitsjo belast, bezocht vervolgens de bergstreek Semien en nam daarna de belangen waar van den Jardin des Plantes te Parijs. Hij voldeed met ijver aan zijne verpligtingen, maar toen Theodorus keizer van Abessinië werd, moest hij zijn stadhouderschap nederleggen en zich naar het Hof van dien Vorst begeven, zonder er in eigenlijken zin gevangen te wezen. Hij werd door de Engelschen bevrijd en keerde naar zijn stadhouderschap terug, waar hij nog altijd zijn verblijf houdt. Hij heeft onderscheidene opstellen in Petermann's „Mittheilungen” geplaatst.
Wilhelm Philipp Schimper, een verdienstelijk kruidkundige. Hij werd geboren den 8sten Januarij 1808 te Dosenheim bij Elsasz-Zabern en is een neef van de beide voorgaanden.
Nadat hij te Straatsburg in de theologie had gestudeerd, werd hij in 1835 aide-naturaliste aan het muséum aldaar, — voorts in 1838 conservator en in 1839 directeur dier inrigting, alsmede hoogleeraar in de geologie en mineralogie. Hij schreef met Mougeot : „Plantes fossiles des Vosges (1844)”. zijn voornaamste geschrift, met Bruch en Gümbel op touw gezet, is de „Bryologia Europaea (1836—1835, 6 dln met 640 platen)”, met een supplement (1854—1864, 40 platen). Daarenboven gaf hij uit: „Recherches anatomiques et morphologiques sur les mousses (1850)”, — „Mémoire pour servir à l’histoire naturelle des Sphagnum (1854)”, — „Palaeontologia Alsatica (1854)”, — „Synopsis muscorum europaeorum (1860; 2de druk 1876)”, — „Le terrain de transition des Vosges (1862)”, — en „Traité de paléontologie végétale (1869—1874, 3 dln)”.