Schill (Ferdinand Baptista von), een dapper Pruissisch partijganger, geboren den 6den Januarij 1776 te Wilmsdorf bij Dresden, trad reeds vroeg in dienst bij de Pruissische hussaren. In den slag bij Auerstädt ontving hij eene wond aan het hoofd, bleef te Kolberg zijne herstelling afwachten en vormde in 1807 een vrijkorps van 1000 man, met wie hij de verdediging dezer vesting krachtig ondersteunde. Na den Vrede van Tilsit zag hij zich tot majoor en kort daarna tot kommandant van de hussaren der lijfwacht te Berlijn benoemd , waar de welgebouwde, met geestdrift vervulde man weldra de lieveling werd van het volk. De oorlogsverklaring van Oostenrijk, de opstand in Hessen en de woelingen in Hannover bragten bij hem in 1809 het plan tot rijpheid, op eigen gelegenheid iets bij te dragen tot bevrijding des Vaderlands.
Onder voorwendsel, dat hij zijn regiment in het veld wilde oefenen, verliet hij daarmede, zonder dat de Koning het wist, den 20sten April 1809 Berlijn en begaf zich op marsch naar de Elbe. Hij werd gevolgd door een aantal officieren en door eene kompagnie jagers te voet. Doch reeds vóór dat hij Wittenberg bereikte, ontmoette het kleine korps eenigen tegenstand, en daar de gezindheid der Saksers geenszins gunstig was, rukte hij op den linker oever der Elbe voorwaarts naar Anhalt en strekte zijn togt uit tot in de omstreken van Halle. Hier vernam hij den voor Oostenrijk zoo rampspoedigen afloop van den slag van Regensburg. Niettemin besloot hij den togt voort te zetten en rukte langs de Elbe naar beneden tot Köthen. Bij Dodendorf, niet ver van Magdeburg, stiet zijn korps op eene veel sterkere afdeeling van het garnizoen van Magdeburg, en den 5den Mei ontstond een levendig gevecht, waarin Schil onderscheidene bekwame officieren verloor. Daar de Koning zijn gedrag openlijk ten strengste afkeurde, erlangde Schill geene versterking, zoodat hij voor de klimmende magt van den vijand moest terugtrekken. Hij begaf zich alzoo door de Altmarck naar Mecklenburg, om Wismar en Rostock te bereiken, waar hij bijstand van de zijde van Engeland hoopte te bekomen.
De toestand van zijn korps werd intusschen bij den dag hagchelijker. Door de Hollandsche en Deensche troepen in de engte gebragt, bezette hij Stralsund, waar hij met den grootsten spoed de vervallen vestingwerken zocht te herstellen. Doch reeds op den 31sten Mei verschenen de vereenigde Hollanders en Denen ten getale van 6000 man vóór de stad en drongen onder hevig kanonvuur, in weerwil van den dapperen tegenstand, er binnen. In de straten ontstond eene bloedige worsteling, waarbij Schill, nadat één der vijandelijke aanvoerders onder zijne sabelhouwen bezweken was, door eenige geweerkogels werd gedood. Omstreeks 200 ruiters en eenige jagers sloegen zich door den vijand heen en verkregen een onbelemmerden aftogt naar Pruissen, waar de soldaten afgedankt en de officieren voor den krijgsraad geroepen en gestraft werden.
Eene andere afdeeling ontkwam te water van Rügen naar Swinemunde, doch het overig gedeelte van het korps van Schill sneuvelde of werd gevangen genomen en in Frankrijk naar de galeijen verwezen. Elf gevangen genomen officieren werden naar Wesel vervoerd en aldaar den 16den September doodgeschoten. Het lijk van Schill werd te Stralsund begraven, met uitzondering van het hoofd, dat op spiritus gezet en in het muséum te Leiden werd geplaatst. In 1837 echter is het naar Brunswijk overgebragt en aldaar ter aarde besteld.