Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Rhea

betekenis & definitie

Rhea of Rheia is in de Grieksche fabelleer eene der Titaniden, eene dochter van Uranus en Gaea en de gemalin van Kronos (Saturnus), aan wien zij Zeus (Jupiter), Poseidon (Neptunus), Hades, Hera (Juno), Démeter (Ceres) en Hestia (Vesta) schonk. Daar Kronos gewoonlijk zijne kinderen bij hunne geboorte verslond, wachtte Rhea hare bevalling af op Creta en verborg Zeus in eene grot, waarna zij haren gemaal een in windselen gewikkelden steen overreikte, dien hij ter goeder trouw inslikte. Rhea wordt ook de moeder van alle goden en menschen genoemd; zij brengt vrede en rijkdom en weert alle rampen. Aeschylus echter vereenzelvigt haar met de Aarde (Gaea), en Eurípides met Démeter (Ceres).

In lateren tijd verwarde men de Cretische Rhea met de Phrygische Cybele. Gewoonlijk heet men haar als zoodanig de groote moeder der goden (magna mater deorum), maar nooit de moeder van Zeus. Vooral diende men haar in Phrygië, Mysië en Lydië. Het aloude beeld der godin, hetwelk de Romeinen tegen het einde van den Tweeden Punischen Oorlog (204 vóór Chr.) volgens de uitspraak der Sibyllijnsche Boeken van Attalus, koning van Pergamum, verkregen en naar Rome overbragten, bestond enkel uit een steen. Met de losbandige dienst van Cybele stond in Thracië die van Bacchus in het naauwste verband. Sedert 204 vóór Chr. werden te Rome ter harer eer jaarlijks op den 4den April de Ludi Megalenses gevierd.

< >