Rehfues (Philipp Joseph von), een verdienstelijk Duitsch schrijver, geboren den 2den October 1779 te Tübingen, bezocht het Protestantsch seminarium aldaar, doch liet weldra de godgeleerdheid varen en werd in 1801 huis onderwijzer te Livorno. Hij bleef voorts tot 1805 in Italië, belastte zich met onderscheidene diplomatieke zendingen ten behoeve van Carolina, koningin van Napels, en trad in 1806 in dienst als bibliothecaris en voorlezer bij den toenmaligen Kroonprins van Würtemberg, later Wilhelm I. Zijne medewerking tot het afschudden van het Fransche juk, vooral door zijne „Reden an das deutsche Volk (1813 en 1814)”, bezorgde hem in 1814 de betrekking van gouverneur-generaal van Coblenz en daarna die van districtsdirecteur te Bonn. Bij het stichten der universiteit aldaar zag hij zich benoemd tot gevolmagtigde der regéring en tot curator, en hij heeft als zoodanig niet weinig bijgedragen tot haren bloei, weshalve hij in 1826 in den Pruissischen adelstand opgenomen werd.
In 1842 betrok hij zijn kasteel in het Zevengebergte, en overleed aldaar den 23sten October 1843. Van zijne geschriften vermelden wij: „Italienische Miscellen (1804—1806, 3 dln)”, — „Gemälde von Neapel (1808, 3 dln)”, — „Briefe aus Italien (1809, 4 dln)”, — „Scipio Cicala (1832, 4 dln; 2de druk 1841)”, — „Die Belagerung des Kastells von Gozzo, oder der letzte Assassine (1834, 2 dln)”, — en „Die neue Medea (1836, 3 dln)”. Eindelijk verscheen nog uit zijne nagelatene geschriften: „Der Deutsche Orden im 15 Jahrhundert (1874)” in dramatische tafereelen.
Reichenau, een fraai en vruchtbaar eiland in het westelijk gedeelte van de Bodensee en tot het arrondissement Constanz van het groothertogdom Baden behoorend, is 5 Ned. mijl lang en 2 breed, aan de oostzijde door eene brug met het vaste land verbonden en levert een overvloed van ooft, graan en wijn. Er zijn 3 kerkdorpen en een kasteel, te zamen ongeveer 1500 zielen tellend. De rijksabdij der Benedictijnen, aldaar in 724 gesticht, wier bewoners zich van de 9de tot de 16de eeuw zeer verdienstelijk maakten jegens de wetenschap, verviel in 1538 aan het hoogstift Constanz en werd in 1803 opgeheven. Tn de kerk vindt men er het graf van Karel de Dikke. — Ook dragen onderscheidene kleine plaatsen den naam van Reichenau, alsmede een kasteel bij het vereenigingspunt van de Achter- en Vóór-Rijn, thans in het bezit van het geslacht von Planta.