Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Rationalismus

betekenis & definitie

Rationalismus, afkomstig van het Latijnsche woord ratio (rede), noemt men het gevoelen van hen, die zich houden aan de uitspraken der rede en niet willen aannemen, wat daartegen strijdt. Het is alzoo op het gebied der godgeleerdheid de denkwijze van hen, die het regt handhaven om ’t geen door de gewijde schrijvers wordt medegedeeld aan de uitspraken der menschelijke rede te toetsen.

Het staat derhalve tegenover het supranaturalismus, dat zelfs de grootste onwaarschijnlijkheden geloovig aanvaardt en als waarheid verdedigt, omdat zij in de gewijde schriften vermeld zijn. De R. Katholieke Kerk, steunende op supranaturalistischen grondslag, heeft zich ten allen tijde met kracht tegen het rationalismus verzet en dit als ketterij veroordeeld. Het rationalismus, als theologische denkwijze, kon zich derhalve eerst in de Protestansche Kerk ontwikkelen. Het vond zijne voorstanders in de Engelsche Deïsten, die een oordeelkundig onderzoek instelden naar ’t geen men onder openbaring had te verstaan, en bij de Vrijgeesten (Esprits forts) in Frankrijk, die een prozaïsch naturalismus huldigden.

Geheel anders was de loop der zaken in Duitschland, waar in de „eeuw der verlichting”, in het midden der voorgaande eeuw een aanvang nemend, het oorspronkelijk suprarationalismus der Protestantsche theologie, die eene onvoorwaardelijke onderwerping eischte aan het geopenbaarde woord van den door God ingegeven Bijbel, op aansporing van godgeleerden en vooral ook door vrijzinnige letterkundigen, zooals Lessing en Herder, er toe overging, den inhoud des Bijbels met ernst en onpartijdigheid te onderzoeken. Dit godgeleerd rationalismus vertoont zich in vollen glans in het boek van Kant: „Die Religion innerhalb der Grenzen der Vernunft", waarin de zedelijke volkomenheid van den mensch als het hoofddoel der godsdienst wordt beschouwd. Dientengevolge werd de positieve godsdienst meer en meer aangemerkt als een hulpmiddel voor de zedelijkheid. God, vrijheid en onsterfelijkheid waren de lievelingsdenkbeelden der toenmalige rationalisten. Maar Kant zelf had de objectieve bewijsbaarheid dezer denkbeelden bestreden, zoodat gemeld rationalismus zich niet verhief tot de hoogte der wijsgeerige critiek. Het vorderde geloof, evenzeer als het supranaturalismus, al was het dan ook een redelijk geloof.

Het kwam er echter op aan, wat men onder „rede” verstond. Reeds Kant had onderscheid gemaakt tusschen rede en verstand. De eerste noemde hij het hoogere vermogen des geestes, waardoor wij ons boven de zinnelijke wereld verheffen en de ideeën vormen, en het laatste daarenboven het vermogen, om de waarnemingen der zintuigen van elkander te scheiden, te rangschikken en tot een begrip te verbinden. De rationalisten nu verwarden de rede met de bespiegeling en verwierpen als in strijd met de rede alles wat een beperkt verstand niet bevatten kon. Daardoor ontstond een koud verstandschristendom, dat de dichterlijke verhevenheid van het Bijbelsch Christendom miste. Het rationalismus toch wilde zich niet geheel en al van den Bijbel losmaken, maar ontleende aan den Bijbel, welks goddelijken oorsprong het niet durfde loochenen, al wat geschikt was ter bevordering van de zedelijkheid en van de natuurlijke godsdienst. Het vond ijverige voorstanders, maar niet minder heftige bestrijders.

In ons Vaderland heeft in den jongsten tijd het rationalismus met kracht zijne banier ontrold in de „moderne rigting”. Deze handhaaft in de eerste plaats het vrije onderzoek van de Bijbelsche oirkonden, en nadat zij er zich van overtuigd heeft, dat die oirkonden het werk van menschen zijn, acht zij in de tweede plaats de ontwikkelde menschelijke rede bevoegd, om over den inhoud dier oirkonden een oordeel uit te spreken. De moderne rigting zoekt den oorsprong der godsdienst in ons zelven en poogt haar op eene waardige wijze te verklaren en aan te bevelen, terwijl het supranaturalismus dien oorsprong buiten den mensch plaatst en van hem eischt, dat hij gelooven zal op gezag. Het rationalismus vindt men reeds in overouden tijd in Indië en China, bij Grieksche wijsgeeren, — later bij de Gnostieken, Catharen, Albigenzen enz., — in de dagen der Hervorming bij de Socinianen en Humanisten, en het is niet moeijelijk te voorspellen, dat aan de rationalistische rigting de toekomst behoort.

< >