Pözl (Joseph), een uitstekend beoefenaar van het staatsregt en tevens volksvertegenwoordiger in Beijeren, werd geboren den 5den November 1814 te Pechtersreuth bij Waldsassen, studeerde te München, vestigde zich in 1843 als privaatdocent te Würzburg en werd er in 1845 buitengewoon hoogleeraar. Ter bestrijding van het streven van het ministérie Abél, om de bestaande grondwet te handhaven, schreef hij zijn „Kompendium des Bayrischen Staatsverfassungrechts (1847)” en zag zich, in weerwil van zijn verzet, in 1847 in de plaats van Moy benoemd tot hoogleeraar in het staatsregt te München. In 1848 werd hij lid van het Parlement te Frankfort en in 1858 van de Tweede Kamer in Beijeren, waar hij zich onderscheidde als rapporteur omtrent de constitutie van Keur-Hessen en in 1865 tot eersten voorzitter gekozen werd.
In 1872 werd hij lid van den Rijksraad. Van zijne geschriften vermelden wij voorts: „Lehrbuch des bayrischen Verfassungsrechts (1851; 4de druk, 1870)”, — „Sammlung der bayrischen Verfassungsgesetze (1852; 2dedruk 1868—1869)”, — „Lehrbuch des bayrischen Verwaltungsrechts (1856; 3de druk 1871; vervolg 1874)”, — „Grundrisz zur Vorlesungen über Polizei (1866)”, — en met Dollmann: „Die Gesetzgebung des Königreichs Bayern seit Maximilian II (van 1852 steeds voortgezet)". Ook gaf hij met Arndts en Bluntschli een „Kritische Ueberschau der deutschen Gesetzgebung und Rechtswissenschaft (1853—1858, 6 dln)” in het licht, en belastte zich met de redactie van het „Kritische Vierteljahrschrift für Gesetzgebung und Rechtswissenschaft (1859 enz.)”.
