Ptolemaïs, ook Acca en St. Jean d'Acre genaamd, is eene zeer oude stad in Syrië aan eene breede baai der Middellandsche Zee, aan den voet van den berg Carmel. Zij is de zetel van een Griekschen aartsbisschop en heeft sterke vestingwerken, 6 moskeeën, onscheidene oude Christelijke kerken, eene wél voorziene bazar en omstreeks 8000 inwoners, onder welke zich ruim 2000 Christenen bevinden. Deze stad is oorspronkelijk eene volkplanting der Phoeniciërs en genoot reeds eene hooge mate van bloei, toen het land door de Israëlieten veroverd werd.
Onder de heerschappij der Ptolemaeussen ontving de stad den naam van Ptolemaïs. Zij was reeds in de 2de eeuw na Chr. de woonplaats van een bisschop en verkreeg van keizer Claudius het Romeinsch burgerregt. Bij den val van het Oost-Romeinsche Rijk bezweek ook Ptolemaïs, maar de stad verhief zich met nieuwen glans in de dagen der Kruistogten. In 1104 werd zij door de Kruisvaarders veroverd en bleef geruimen tijd de verzamelplaats der Frankische vloten. In dien tijd verkreeg zij naar eene vervallene hoofdkerk, aan den Heiligen Johannes gewijd, den naam van St. Jean d’Acre. Nadat de Christenen er 83 jaren geheerscht hadden, werd zij in 1187 door Saladijn hernomen, doch in 1191 nogmaals door de Duitschers en Engelschen stormenderhand veroverd, waarbij de bekende strijd ontstond tusschen Richard Leeuwenhart van Engeland en hertog Leopold van Oostenrijk, zoodat eerstgenoemde bij zijn terugtogt door Duitschland in de gevangenis werd geworpen. Sedert dien tijd was Ptolemaïs de hoofdzetel en het laatste bolwerk der ridders van St. Jan, totdat in 1291 de Sultan van Egypte haar innam en verwoestte. Bij haren val werden 60000 Christelijke ingezetenen vermoord, en de magt der Franken in Palaestina nam daarmede een einde. In 1517 viel de stad in de handen der Turken. Vóór de muren van Ptolemaïs stiet Bonaparte in 1799 het hoofd. Vruchteloos wendde hij alle middelen aan om zich van deze vesting meester te maken en hij moest afzien van de verovering van Syrië. Voorspoediger dan Bonaparte was 33 jaren later Ibrahim-pasja, de zoon van den Onderkoning van Egypte. Hij veroverde den 27sten Mei 1832 stormenderhand de stad, welke nu in het bezit van den Onderkoning bleef. Ten gevolge van het Julijverdrag van 1840 evenwel werd zij door eene Engelsch-OostenrijkschTurksche vloot gedurende 2 dagen gebombardeerd en tot de overgave gedwongen. De verwoeste stad werd. regelmatiger weder opgebouwd en is nog altijd eene belangrijke vesting. De haven is echter grootendeels verzand en van het handelsverkeer van vroegeren tijd is weinig overgebleven.