Pluto, in de Grieksche fabelleer de zoon van Kronos (Saturnus) en Rhea, een broeder van Zeus (Júpiter), doorgaans Hades of Aïdes geheeten, wordt voorgesteld als de beheerscher van het schimmenrijk. Hij werd, evenals de andere kinderen van Rhea, door Kronos verslonden, maar kwam op een braakmiddel, door Metis toegediend, weder te voorschijn. Na den val van Kronos verdeelde hij met Zeus en Poseidon (Neptunus) diens gebied en verkreeg door het lot de onderwereld. Hij is gehuwd met Perséphone (Prosérpina) en de onverzoenlijke vijand van al wat leeft, zoodat hij de stervelingen door den dood in zijn rijk doet afdalen; deswege is hij gehaat bij goden en menschen.
Zijn verblijf is woest en huiveringwekkend, en vóór zijn paleis ligt de schrikwekkende Cérberus. Er bestaat echter van hem ook eene zachtere voorstelling, namelijk die van een god, welke de vruchtbaarheid en den rijkdom bevordert. — Hij nam deel aan den strijd van Zeus tegen de Titans en ontving van de Cyclopen een onzigtbaar makenden helm. Ook bood hij zijn broeder bijstand tegen de Giganten. Tot zijn hofstoet behooren, behalve de Parcen (Schikgodinnen) en de Erinnijen (Wraakgodinnen), de 3 regters Eacus, Minos en Rhadamanthus, alsmede de veerman Charon. In ouden tijd had Pluto tempels te Coronea in Boeotië en te Pylus in Messenië, en een heilig woud hij Nysa, De cypressen en narcissen waren aan hem gewijd, en men bragt hem met een afgewend gelaat zwarte schapen ten offer. Bij de Romeinen droeg hij den naam van Dis (Dives) of Díspiter; hij had er met Prosérpina een onderaardsch altaar op het Veld van Mars. De kunst geeft aan dezen god een somber voorkomen, en tot zijne attributen behooren, behalve een heerscherstaf en eene offerschaal, somtijds een tweetand of een sleutel.