Pisvloed (diabetes) is de naam van eene hoogst merkwaardige ziekte van het geheele gestel, waarbij eene sterk vermeerderde pisafscheiding en eene eigenaardige verandering in het scheikundig zamenstel der urine tot de voornaamste verschijnselen behooren. Men heeft verschillende soorten van pisvloed en wél in de eerste plaats den suikerpisvloed (diabetes mellitus), voortkomende uit eene groote hoeveelheid suiker in het bloed, zoodat deze daaruit tot een aanmerkelijk bedrag in de urine wordt afgescheiden. Deze ziekte komt veel vaker voor bij mannen dan bij vrouwen, en dan gewoonlijk bij personen van 30tot 40jarigen leeftijd. Hare oorzaak ligt nog in het duister; tot de gelegenheidsoorzaken behooren het vatten van koude door nattigheid, sterke schokken, die het ligchaam hevig schudden of het ruggemerg en de hersenen treffen, het overmatig gebruik van suiker, van jongen wijn en van ooft, alsmede overdrevene inspanning des geestes, drukkende gemoedsaandoeningen en hevige bedwelming.
De Fransche physioloog Claude Bernard heeft ontdekt, dat men die ziekte bij het konijn veroorzaken kan, wanneer men den bodem der 4de hersenholte treft met eene naald. In de lijken dergenen, welke aan suikerpisvloed overleden zijn, vindt men echter zelden anatomische beleedigingen der hersenen. De Iijders zijn gewoonlijk zeer vermagerd; hunne huid is droog en dikwijls met zweren bedekt; hunne longen bevinden zich in een kaasachtigen of in een tuberculeuzen toestand; de maag en de nieren hebben zich uitgezet, maar zijn voor ’t overige niet veranderd, en de overige belangrijke organen evenmin.
Het voornaamste verschijnsel dezer ongesteldheid is het loozen van eene zeer groote hoeveelheid zoet smakende urine met een aanmerkelijk soortelijk gewigt. Die hoeveelheid bedraagt in een etmaal weleens 5 tot 10 Ned. pond, alzoo 4tot 10-maal zooveel als in gezonden toestand. Het soortelijk gewigt der urine is van het suikergehalte afhankelijk en klimt in ligte gevallen tot 1,020 of 1,03,— in zware gevallen tot 1,050 en nog hooger. De hoeveelheid pisstof, door den lijder ontlast, bedraagt in een etmaal 32—55 Ned. wigtjes, — bij den gezonden mensch gemiddeld 30 Ned. wigtjes. De aanwezigheid van suiker in de urine blijkt door de suikerproef. Gewoonlijk bezigt men die van Trommer. Men vermengt namelijk eene hoeveelheid urine, waaruit men het eiwit verwijderd heeft, met eene aanmerkelijke hoeveelheid bijtende kali- of natronloog, voegt er voorts zoolang eene zwakke oplossing van kopervitriool bij, totdat de aanvankelijk ontstaande neêrslag weder oplost, filtreert het en verwarmt het filtraat, hetwelk, zoo er suiker in aanwezig is, eene blaauwe kleur aanneemt. Indien zich voorts bij het verwarmen vóór het bereiken van het kookpunt rood koperoxydule afscheidt, dan blijkt daaruit, dat men niet te vergeefs naar suiker heeft gezocht.
Tot bepaling van het procentsgewijs suikergehalte en van de dagelijks afgescheidene hoeveelheid suiker dient de titreer-vloeistof van Fehling (eene kopervitriooloplossing van bekende sterkte) of de polarisatietoestel van SoleilVentzke. Bij een geringen graad der ziekte bevat de urine slechts 1 tot 2% suiker, bij ergeren graad 6—10% of nog meer. De hoeveelheid suiker, die in een etmaal afgescheiden wordt, bedraagt weleens 5 Ned. ons en meer. Dit bedrag is gedurende de ziekte in hooge mate afhankelijk van de voedingsmiddelen.
Voorts gevoelen de lijders een gestadigen dorst; zij drinken veel, omdat door de nieren veel vocht uit het ligchaam wordt afgescheiden. Vaak drinken zij in een etmaal 10, 15 en meer Ned. pond water. De dorst is eenige uren na den maaltijd het hevigst, terwijl de huiduitwaseming schier geheel en al verdwijnt. Komt er zweet te voorschijn, dan is ook dit suikerhoudend. In weerwil van groote hoeveelheden voedsel worden de lijders allengs magerder, omdat het voedsel in plaats van tot onderhoud des ligchaams tot suikervorming gebruikt wordt.
Ook de stikstofhoudende bestanddeelen des ligchaams hebben daarbij te lijden, zooais blijkt uit het aanzienlijk pisstofgehalte. Daarenboven ontstaat verderf in de tanden en zeer ligt ontsteking in verschillende weefsels en organen. De lens in het oog wordt troebel, en er ontstaat graauwe staar. Eindelijk ontwikkelt zich bij vele lijders aan suikerpisvloed eene longtering, die met verwoesting der longen eindigt.
Het verloop van den suikerpisvloed strekt zich gewoonljjk uit over jaren, en slechts zelden eindigt deze ziekte na eenige weken met den dood. Intusschen is in den regel haar einde de dood onder sterke vermagering en verval van krachten. Eene volkomene en duurzame genezing behoort tot de zeldzaamheden. Omtrent den aard dezer ziekte verkeert men nog in het onzekere. Men weet slechts, dat zij eene storing is van den normalen gang der stofwisseling, waarbij suiker in het bloed wordt opgehoopt. Als geneesmiddelen kan men aanbevelen: het nuttigen van dierlijk voedsel en het vermijden van alle zetmeel- en suikerhoudende spijzen, — het gebruiken van koolzure alkaliën, welke eene verminderde suikerafscheiding bewerken, — en eene badkuur te Karlsbad of Vichy.
Eene andere soort van pisvloed is de smakelooze pisvloed (diabetes insipidus). Deze bestaat desgelijks in eene overvloedige urineloozing en in hevigen dorst, maar de urine bevat geen suiker en ook geene vreemde bestanddeelen. Ook van deze ziekte is de aard nog niet naar eisch toegelicht, maar men is algemeen van oordeel, dat zij voortvloeit uit eene gebrekkige innervatie van de bloedvaten der nieren. Onder de gelegenheidsoorzaken vermeldt men: gemoedsaandoeningen, het vatten van koude, koud drinken bij een bezweet ligchaam, overmatige inspanning der spieren, misbruik van sterken drank enz., — het is evenwel niet zeker of de ziekte daarvan afhangt. Ook vindt men daarbij geene ontleedkundige verandering in het ligchaam, behalve eene uitzetting der nieren. De geloosde hoeveelheid urine is ongeveer even groot als bij den suikerpisvloed. Zij is gewoonlijk bleek van kleur en heeft een gering soortelijk gewigt (1,005). Voorts is het pisstofgehalte wegens de groote hoeveelheid water zeer klein.
De lijders scheiden door de huid en de longen slechts weinig vochtigheid af, terwijl zij dagelijks verbazende hoeveelheden water drinken. Ook is hun eetlust aanmerkelijk vermeerderd. Velen van hen gevoelen zich in het algemeen vrij wél en behouden geruimen tijd hunne krachten, — anderen echter worden geteisterd door eene gebrekkige spijsvertering, maagpijn, braking, onregelmatigen stoelgang, vermagering en een gevoel van zwakheid. Doorgaans duurt deze ongesteldheid vele jaren zonder levensgevaarlijk te wezen. Slechts bijkomende omstandigheden veroorzaken den dood, doch ook eene volkomene genezing van deze ziekte behoort tot de zeldzaamheden. Onder de geneesmiddelen bekleeden opium en valeriaan den eersten rang.