Patkul (Johann Reinold), een Lijflander, bekend wegens zijn tragisch uiteinde, aanschouwde het levenslicht in de gevangenis, waar zijne moeder zich bij haren echtgenoot had gevoegd, die om staatkundige redenen te Stokholm in hechtenis werd gehouden. Reeds vroeg trad hij in Zweedsche krijgsdienst en werd in 1689 als kapitein lid van de Lijflandsche deputatie, welke van Karel XI de regten en privilegiën van den Lijflandschen adel kwam terugeischen. Patkul deed zulks met zoo groote vrijmoedigheid, dat Karel XI met een geweldigen haat tegen hem werd vervuld, die nog toenam, nadat Patkul in 1692 in een brief de regéring hevig had aangevallen. Hij werd dientengevolge tot verlies van zijne regterhand en van zijne goederen veroordeeld; maar Patkul had inmiddels wegens oneenigheid met een zijner superieuren de wijk genomen naar Koerland en vertrok vanhier naar Zwitserland, waar hij zich met letterkundigen arbeid bezig hield.
Vervolgens begaf hij zich naar Lombardije en naar Frankrijk en trad, toen Karel XII weigerde gemeld vonnis te vernietigen, in 1698 als geheimraad in KeurSaksische dienst. Het plan van Frederik Augustus, om met Rusland en Denemarken oorlog te voeren tegen Zweden en alzoo Lijfland ten behoeve van Polen te heroveren, verschafte hem eene gewenschte gelegenheid tot wraak. Zijne voorstellen vonden bijval, en hij slaagde er in te Moskou een verbond met Rusland tot stand te brengen. Daar hij echter in botsing kwam met generaal Flemming, ging hij over in Russische dienst, zag zich in 1703 benoemd tot commissaris-generaal van Oorlog en werd in 1704 als Russisch gezant aan het SaksischPoolsche Hof naar Warschau gezonden. Toen hij voorts aan Augustus II onverbloemd zijne meening te kennen gaf over het ellendig bestuur des lands en eene verandering van ministérie verlangde, werd hij den 20sten December 1705 in hechtenis genomen en op den Sonnenstein gebragt. Toen daarna in 1706 tusschen Saksen en Zweden de Vrede van Altranstädt gesloten werd, waarbij Karel XII in art. 11 de uitlevering van Patkul eischte, gaf Augustus II wel is waar in ’t geheim een bevel aan den kommandant van den Sonnenstein om hem te laten ontsnappen, maar de hebzuchtige gevangenbewaarder onderhandelde zoolang met hem over den losprijs, dat er eindelijk een Zweedsch kommando verscheen, dat hem op den 7den April 1706 in boeijen sloeg. De ongelukkige werd daarop bij het klooster Kasimierz, 8 geogr. mijl van Posen, op den lOden October 1707 als een landverrader geradbraakt en daarna gevierendeeld. De stukken van het lijk werden op palen gestoken, totdat koning Augustus na zijne restauratie in 1713 het gebeente van Patkul deed verzamelen en te Warschau begraven.