Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Orkest

betekenis & definitie

Orkest (orchestre) was in den oud-Griekschen schouwburg de naam van de dansplaats, bestemd voor de tooneelspelers, die dansen uitvoerden. Bij het afschaffen van den dans wees men die ruimte (tusschen het tooneel en het publiek) toe aan de zangers en de muzikanten. In den Romeinschen schouwburg bevonden zich aldaar de zetels der senatoren, en thans wordt zij wederom ingenomen door de uitvoerders der instrumentale muziek.

Om die reden geeft men in onzen tijd aan een korps muzikanten in den schouwburg of de concertzaal, dat vereenigd bepaalde stukken ten gehoore brengt, desgelijks den naam van orkest. Men heeft, naar gelang van de gebezigde instrumenten, een klein en een groot orkest, een strijk-orkest, harmonie-orkest en metaal-orkest (hoornmuziek). Een strijk-orkest bestaat uit snaar- en blaas-instrumenten, terwijl een harmonie- en een metaal-orkest uitsluitend met blaas-instrumenten bezet is.

De schepper van het moderne orkest is Haydn, en vooral Beethoven heeft door zijne voortreffelijke symphonieën uitstekend voor het orkest gewerkt. Al wat omtrent oude en nieuwe meesterstukken met betrekking tot het orkest merkwaardig is, werd door Berlioz bijeengebragt in zijne „Leer der instrumentatie”. Een hoofdleider der orkestmuziek is in onze dagen Richard Wagner, die inzonderheid het aantal blaas-instrumenten aanmerkelijk vermeerderd heeft. Een krachtig orkest heeft men steeds op groote muziekfeesten. Van het hoogste belang is het, dat alle orkest-instrumenten zuiver gestemd worden; dit geschiedt door de eensgestreepte a der oboe. De directeur van een orkest moet een geniaal en smaakvol muziekkenner zijn, die met den dirigeerstok zóó weet te werken, dat alle deelen van het orkest, zoowel afzonderlijk, als bij gedeeltelijke vereeniging of in koor, medewerken tot het door den componist beoogde effect.

< >