Van Zuylen van Nyevelt is de naam van een oud-adellijk Nederlandsch geslacht, hetwelk dien ontleende aan de sloten Nyevelt en Zuylen in het Sticht van Utrecht. Als stamvader wordt genoemd Frederik van Zuylen-Anholt, die zich in 1236 op een tournooi te Haarlem bevond en door graaf Floris V tot ridder der Orde van St. Jacob werd benoemd. Zijne nakomelingen dragen den naam van van Zuylen van Vecht. Zijn achterkleinzoon Jacob, in 1326 huwende met Christina van Zuylen, vrouwe van Nyevelt, was de stamvader van den tak van Zuylen van Nyevelt. Hij was vermaard als een der dapperste ridders van zijn tijd en overleed in 1355. — Steven van Zuylen van Nyevelt, een zoon van den voorgaande, was heer van Nyevelt en Hoevelaken, gouverneur der kwartieren en kasteelen van Eemland en Stoutenburg en raad van den Bisschop van Utrecht. Hij werd op zijn kasteel Nyevelt door Jan van Egmond belegerd, die het innam en verbrandde (1336), en in 1391 nam hij deel aan den oorlog tegen de Friezen. — Jacob van Zuylen van Nyevelt, een zoon van den voorgaande, werd in 1410 door Willem IV, graaf van Holland, op zijn kasteel Hoevelaken belegerd, en dit laatste ingenomen en verbrand. — Steven van Zuylen van Nyevelt, heer van Nyevelt, Hoevelaken, Bylevelt en Nederhorst, was lid der ridderschap van Utrecht en Gelderland, in 1434-1439 schepen en burgemeester van Utrecht en in 1442 maarschalk van het bovenkwartier in het Sticht, en overleed in 1464. — Jocob van Zuylen van Nyevelt, een zoon van den voorgaande en in 1469 opgenomen in de ridderschap van Utrecht, was lid van den Bisschoppelijken raad, gouverneur van Stoutenburg en maarschalk van Amersfoort. omhelsde de partij van jonker Frans van Brederode en overleed in 1476. — Jan van Zuylen van Nyevelt, een jongere zoon van den voorgaande, was raad van den Hertog van Gelderland, een dapper ridder en een van de aanvoerders der Hoekschen. In 1483 streed hij onder zijn broeder Hendrik, toen deze zich meester maakte van Utrecht.
Toen bisschop David van Bourgondië zijn zetel herkreeg, werd hij gevangen genomen, doch tegen een hoog losgeld ontslagen. Hij overleed zonder wettige nakomelingen. — Hendrik van Zuylen van Nyevelt, een broeder van den voorgaande, was meermalen raad, tresorier, schepen, burgemeester en overste olderman van Utrecht. Als een dapper ridder en voorstander der Hoeksche partij veroverde hij Leiden, verzette zich tegen Maximiliaan en noodzaakte dezen, het beleg voor de stad en het kasteel Montfoort op te breken. Voorts hielp hij Utrecht belegeren en versloeg den stadhouder Lalaing.
Nadat David van Bourgondië, op den bisschopszetel hersteld, nogmaals aanleiding had gegeven tot opstand, stelde van Nyevelt zich aan het hoofd der ontevredenen, veroverde Utrecht en deed den Bisschop gevankelijk naar Amersfoort brengen. Bij die gelegenheid werd hij zwaar gewond. — Steven van Zuylen van Nyevelt de Jonge, een broeder van den voorgaande, werd in 1496 grootmeester der Teutonische Orde, baljuw van Utrecht. — Steven van Zuylen van Nyevelt de Oudere, heer van Hoevelaken, deed in 1502 eene bedevaart naar Jerusalem, behoorde tot de hoofden der Hoeksche partij en was vermaard door zijne dapperheid, lengte en buitengewone kracht. Met zijn broeder Hendrik onderscheidde hij zich bij de verovering van Leiden, nam in 1488 onder Frans van Brederode deel aan den welgelukten aanslag op Delft, en was opperbevelhebber in den slag bij Brouwershaven, waar hij, strijdende met 38 schepen en 1200 man tegen Jan van Egmond, die 26 schepen en 3000 Kabeljaauwschen onder zijne bevelen had, verslagen en gevangen genomen werd. Ook hij verbond zich tegen bisschop David, werd na de herstelling van dezen op den Stichtschen zetel gevangen genomen, doch kwam tegen losgeld vrij, en overleed in 1507. — Gerrit van Zuylen van Nyevelt werd door keizer Maximiliaan tot ridder geslagen en beleend met Geerestein en Hoevelaken. Hij behoorde tot de edelen, die in 1478 werden afgevaardigd, om Karel de Stoute te ’s Gravenhage te verwelkomen. Hij was een van de hoofden der Hoekschen, veroverde IJsselmonde en overleed in 1533. — Willem van Zuylen van Nyevelt, ridder en heer van Berg-Ambacht, Aartsbergen en Ammers, alsmede van Darthuizen, overleed in 1543, nadat hij in 1540 de „Souter liedekens” of eene berijming der Psalmen op de wijzen van bekende liederen in het licht gegeven had. — Willem van Zuylen van Nyevelt, een zoon van van den voorgaande en geboren in 1538, was lid der ridderschap van Utrecht en Zuid-Holland en achtervolgens drost van Culemborg, schout van Dordrecht en Zuid-Holland, drost van Muiden, baljuw van het Gooiland enz. Hij onderscheidde zich als staatsman, krijgsman en geleerde, onderteekende het smeekschrift der edelen en behoorde tot de vrienden van den prins van Oranje. Hij werd met verbeurdverklaring zijner goederen verbannen, vlugtte naar Wesel en voorzag te Emmerik met boekbinden in zijn onderhoud, terwijl hij voorts de „Chronyk van Johannes Cario” vertaalde en in 1586 uitgaf.
Inmiddels vertrok hij in 1572 met den heer van Noordwijk als gezant naar Engeland en bekleedde bovengemelde aanzienlijke betrekkingen. Hij was een tegenstander van Leycester, en deze deed in 1587 vruchtelooze pogingen om hem in handen te krijgen. Van Nyevelt overleed in 1608. — Frederik van Zuylen van Nyevelt, een zoon van den voorgaande, was gouverneur van Gorkum, maarschalk van het Nederkwartier en president der ridderschap van Utrecht. Ook hij verzette zich met kracht tegen Leycester en koos de zijde der Staten van Holland. Hij werd in 1618 en 1619 afgevaardigd naar de Nationale Synode, en overleed in 1629. — Koenraad Jan van Zuylen van Nyevelt, geboren in 1718, was heer van Glindhorst en Veldhuizen, burgemeester van Arnhem, lid van het Collegie der Admiraliteit van de Maas en afgevaardigde naar de Staten-Generaal, en overleed in 1766. — Caspar Hendrik van Zuylen van Nyevelt, een zoon van den voorgaande en geboren in 1751, was ridder en coadjutor der Teutonische Orde en als lid van Gedeputeerde Staten van Gelderland een uitstekend redenaar. Hij trad op als een ijverig voorstander van het patriotismus van die dagen en overleed te Amersfoort in 1828. — Gerrit Willem van Zuylen van Nyevelt, heer van Dorth, een broeder van den voorgaande en geboren in 1756, was lid der Duitsche Orde, drost van Arnhem, afgevaardigde naar de Staten-Generaal en in 1796 voorzitter der Nationale Conventie. Hij onderscheidde zich door zijne eerlijke beginselen en door zijn opregt karakter. Reeds in 1785 protesteerde hij tegen de aanmatiging van den Erfstadhouder en in November van dat jaar deed hij aan de Staten van Nijmegen het voorstel, om den Prins uit te noodigen ter vergadering, ten einde hem op talrijke misbruiken opmerkzaam te maken.
Dat voorstel werd echter verworpen. Later beschuldigde men hem van verstandhouding met het buitenland, zoodat hij van zijne waardigheden vervallen verklaard en tot eene zware boete veroordeeld werd. Eenigen tijd daarna echter deed men hulde aan zijne edele bedoelingen, zoodat hij in al zijne waardigheden werd hersteld. Hij overleed in 1813. — Hugo van Zuylen van Nyevelt, heer van Nieuw-Beijerland en ’s Gravenambacht, geboren te Rotterdam den 7den Maart 1784, studeerde en promoveerde te Utrecht in de regten, werd advocaat bij het Hof van Gelderland en vervolgens secretaris van legatie te Parijs. Daarna was hij in die betrekking en toen als zaakgelastigde te Madrid werkzaam, keerde in 1810 naar Nederland terug en werd het volgende jaar adjunct-maire te Rotterdam. In 1813 werkte hij ijverig mede tot de afwerping van het Fransche juk en werd in 1814 commissaris-diplomatiek bij de legers der Vereenigde Mogendheden in België. Nog in hetzelfde jaar werd hij buitengewoon gezant aan het Hof van Zweden en in 1816 aan dat te Madrid. Hier bragt hij een verbond tot stand tot beteugeling der zeerooverij en zorgde voor de belangen van den handel.
Van 1825 tot 1829 was hij ambassadeur te Constantinopel, waar hij belangrijke diensten bewees en eene kostbare verzameling van munten en gesnedene steenen bijeenbragt voor het Koninklijk Kabinet. Van 1830 tot 1833 vertoefde hij in dergelijke betrekking in Engeland en werd bij zijn ontslag benoemd tot minister van Staat. Van 1842 tot 1848 was hij minister van Eeredienst, en overleed den 18den Maart 1853. Er zijn eenige geschriften van hem gedrukt, maar niet in den handel. Hij was kommandeur der Orde van den Nederlandsche Leeuw en grootkruis of ridder van verschillende buitenlandsche orden. — Jan Adriaan van Zuylen van Nyevelt, geboren te Rotterdam den 25sten Augustus 1776, was eerst griffier der Staten van Holland en van 1826 tot 1839 gouverneur van Friesland. Hij werd kommandeur van de Orde van den Nederlandschen Leeuw en overleed den 29sten Maart 1846. — Philip Julius van Zuylen van Nyevelt, geboren in 1743, was in 1795 generaal majoor en bij den inval der Engelschen en Russen in Noord-Holland (1799) aanvoerder van den linker vleugel der Bataafsche krijgsmagt. Bij die gelegenheid werd hij gekwetst.
In 1804 werd hij luitenant generaal en gouverneur van ’s Gravenhage, en later maarschalk van Holland, militair kommandant der provinciën Holland en Utrecht enz. Na de inlijving van ons Vaderland in het Keizerrijk werd hij senator en graaf des Rijks, en na den afstand van Napoleon behield hij den rang van luitenant-generaal, terwijl Willem I hem den titel verleende van graaf. Hij was grootkruis van de Orde van de Unie en van de Orde van den Gouden Adelaar van Würtemberg, alsmede officier van het Legioen van Eer, en overleed den 20sten Februarij 1826. Hij schreef: „Traité de la superiorité aux échecs (1798)” en „L’attraction détruite par le mouvement primordial (2de druk 1826)”. — Jacob Pieter Pompejus, baron van Zuylen van Nyevelt, geboren den 29sten Junij 1816. Hij studeerde en promoveerde in de regten, was van 13 Februarij 1849 tot 16 October 1852 lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, belastte zich van laatstgemeld tijdstip tot 19 April 1853 met de portefeuille van Buitenlandsche Zaken, en zag zich in September 1854 wederom tot volks vertegenwoordiger gekozen, om den 11den Maart 1861 nogmaals als minister van Buitenlandsche Zaken op te treden. In September 1864 nam hij weder zitting in de Tweede Kamer der Staten-Generaal en werd den 5den Junij 1867 benoemd tot gezant te Parijs, in welke betrekking hij thans nog werkzaam is.
— Julius Philip Jacob Adriaan, graaf van Zuylen van Nyevelt, geboren den 19den Augustus 1819. Hij studeerde en promoveerde in de regten en zag zich den 18den Februarij 1842 tot attaché benoemd. In April 1855 vertrok hij als minister-resident naar Turkije en bleef er tot 1860, om zich bij zijn terugkeer met de portefeuille van Buitenlandsche Zaken te belasten, welke hij behield tot den 14den January 1861. Nadat hij eenigen tijd zitting had gehad in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, was hij van 1862 tot den 7den Augustus 1865 gezant te Berlijn.
Daarna belastte hij zich van 30 Mei 1866 tot 3 Junij 1868 wederom met de portefeuille van Buitenlandsche Zaken, en bekleedde van Februarij 1869 tot 27 Mei 1871 de betrekking van gezant te Petersburg. Na zijn terugkeer vaardigde het kiesdistrict Arnhem hem weder af naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal, doch toen hij in 1875 niet herkozen werd, vertrok hij in October van dat jaar als gezant naar Weenen, waar hij thans nog gevestigd is.
Van zijne geschriften vermelden wij: „Agitatie of plichtbetrachting”, — en „De Staatkundige partijen (1874)”, in welke laatste brochure hij wijst op de gevaren, die ons van de zijde der ultramontanen bedreigen. Hij is versierd met het grootkruis der Orde van den Nederlandschen Leeuw, van de Eikenkroon, van den Verlosser (Griekenland), van den Witten Valk, van Leopold (Oostenrijk) en van Dannebrog, alsmede met andere buitenlandsche Orden.