Onder dezen naam vermelden wij:
August Hermann Niemeyer, een verdienstelijk Duitsch godgeleerde en opvoedkundige. Hij werd geboren te Halle den Dten September 1754, zag er zich benoemd in 1780 tot buitengewoon en in 1784 tot gewoon hoogleeraar in de theologie, in 1785 tot medebestuurder van het paedagogium en van het weeshuis, in 1787 tot directeur van het theologisch seminarium, in 1792 tot consistoriaalraad en in 1804 tot opperconsistoriaalraad. In 1807 vertrok hij als gijzelaar naar Frankrijk en werd bij zijn terugkeer in 1808 lid der Rijksstanden in het koningrijk Westfalen, alsmede kanselier en rector perpetuus van de universiteit te Halle. Hij overleed den 7den Julij 1828. Niemeyer huldigde een gematigd rationalismus, en van zijne geschriften vermelden wij: „Grundsätze der Erziehung und des Unterrichts (9de druk, 1834—1836)”, — „Charakteristik der Bibel (nieuwe uitgave, 1830— 1831, 5 dln)”, — „Handbuch für christliche Religionslehrer (1ste dl, 7de druk, 1829; 2de dl, 6de druk, 1827)”,— „Leitfaden der Pädagogik und Didaktik (1802)”, — „Lehrbuch der Religion für die oberen Klassen in gelehrten Schulen (18de druk, 1843)”, — en „Religiöse Gedichte (1814)”.
Hermann Agathon Niemeyer, een zoon van den voorgaande en desgelijks een verdienstelijk godgeleerde. Hij werd geboren te Halle den 5den Januarij 1802, vestigde zich aldaar als privaatdocent en zag zich in 1826 benoemd tot buitengewoon hoogleeraar te Jena en in 1829 tot gewoon hoogleeraar te Halle. Ook hij maakte zich zeer verdienstelijk jegens het onderwijs en overleed den 6den December 1851. Hij leverde eene „Collectio confessionum in ecclesiis reformatis publicatarum (1840)” en het eerste gedeelte van eene „Kritische Ausgabe der lutherische Bibelübersetzung (1840)”.
Felix von Niemeyer, een verdienstelijk geneeskundige. Hij werd geboren te Magdeburg den 31sten December 1820, studeerde te Halle, oefende zich voorts te Praag, alsmede te Weenen onder Rokitansky en vestigde zich in 1844 te Magdeburg als geneesheer. In 1855 werd hij hoogleeraar in de pathologie en therapie te Greifswald. In 1858 verscheen het eerste deel van zijn voortreffelijk „Lehrbuch der speciellen Pathologie und Therapie (9de druk, 1874—1876, 2 dln)”, hetwelk in bijna alle beschaafde talen is overgezet. In 1860 vertrok hij als hoogleeraar naar Tübingen en werd consultérend lijfarts van den Koning van Würtemberg. In 1870 was hij te Nancy werkzaam als consultérend arts van het gouvernement Lotharingen, en overleed te Tübingen den 14den Maart 1871. Van zijne overige geschriften vermelden wij: „Klinische Mittheilungen aus dem städtischen Krankenhaus zu Magdeburg (1855)”, — „Die asiatische Cholera, ein primärörtliches Leiden der Darmschleimhaut (1848)”, — en „Die symptomatische Behandlung der Cholera mit besonderer Rücksicht auf die Bedeutung des Darmleidens (1849)”.