Christian Godfried Nees von Esenbeck, een zeer verdienstelijk kruidkundige, geboren den 14den Februarij 1776 te Erbach in het Odenwald, studeerde te Jena in de geneeskunde en legde zich tevens toe op de kruidkunde, woonde vervolgens als arts in zijne geboorteplaats en wijdde zich daarna op zijn landgoed geheel en al aan de studie. Nadat hij in dagen van oorlog en beweging zijn vermogen verloren had, ging hij in 1816 als hoogleeraar en als directeur van den botanischen tuin naar Erlangen, en zag zich in 1818 gekozen tot voorzitter der Keizerlijke Académie te Weenen. Achtervolgens werd hij nu hoogleeraar te Bonn, Breslau en Berlijn, maar verloor er wegens deelneming aan staatkundige woelingen zijne betrekking en overleed te Breslau den 16den Maart 1858.
Hij heeft vooral op het gebied der beschrijvende botanie veel voortreffelijks geleverd. Van zijne geschriften noemen wij: „De cinnamomo disputatio (1843)”, — „Agrostologia brasiliensis (1829)”, — „Genera et species Asterearum (1831)”, — „Florae Africae australioris illustrationes monographicae (1841)”, — „Handbuch der Botanik (1820—1821, 2 dln)”, — „Die Entwickelung der Pflanzensubstanz (1819, met Bischof en Rothe)", — „Plantarum in horto medico Bonnensi nutricarum icones selectae (1824, met Sinning)", — „Die Algen des süszen Wassers u.s.w.(1814)”,—„Das System der Pilze und Schwämme (1815)”, — „Naturgeschichte der europäischen Lebermoose (1833—1838, 4 dln)”,— „Bryologia germanica (1823—1831, 2 din, met Hornschuch en Sturm)", — „Synopsis hepaticarum (1844—1847, met Goltsche en Lindenberg)", — en „Die allgemeine Formenlehre der Natur (1852)”. — Zijn broeder Theodor Friedrich Ludwig Nees von Esenbeck, geboren te Erbach den 26sten Julij 1787, werd in 1817 directeur van den botanischen tuin te Leiden en in 1833 hoogleeraar te Bonn, doch overleed te Hyères den 12den December 1837. Hij schreef: „Genera plantarum florae germanicae (1833—1838, 16 afleveringen, door anderen voortgezet)”, — „Handbuch der medicinisch-pharmaceutischen Botanik (1830—1833, 3 dln)”, enz.