Karl Mauch, een verdienstelijk reiziger. Hij werd geboren den 17den Mei 1837 te Stetten in het Remsthal (Würtemberg), bezocht de kweekschool voor onderwijzers te Gmünd, werd eerst hulp-, daarna huisonderwijzer en oefende zich met ijver in de natuurkunde en in de talen. Doorgloeid van het verlangen om in het binnenland van Afrika ontdekkingen te doen, liet hij niets onbeproefd om die begeerte te bevredigen. Zonder voldoende middelen verliet hij in 1863 Triëst, bragt in kommervolle omstandigheden 5 maanden te Londen door en scheepte zich toen in naar het zuiden van Afrika, waar hij sedert Junij 1865 in de toenmalige Transvaalsche Republiek rondreisde.
Reeds in 1866 leverde hij eene kaart dier Republiek, welke in 1868 door Petermann werd uitgegeven. Weldra voegde hij zich bij den olifantenjager Hartley en volbragt met dezen twee groote reizen tusschen de Limpopo en de Zambesi. Op de tweede reis (1867) ontdekte hij de goudlanden in het Masjona-gewest aan de Tati. Inmiddels had Petermann eenige duizenden thaler voor hem bijeengebragt, zoodat hij een derden togt naar het noorden kon ondernemen, waarbij hij meer oostwaarts toog. Hij trok door het oostelijk gedeelte der Transvaal, wendde zich toen naar het noorden, overschreed de Limpopo en hare zijrivier de Boebije, bereisde een geheel onbekend gebied, en bereikte na vreeselijke ontberingen en moeijelijkheden het zendingsstation Inyati in het Matebele-land (1868). Vanhier trok hij in 1869 noordwaarts naar de Omnjati-rivier, en keerde vervolgens naar den Potchefstroom en daarlangs naar het aanvangspunt der reis terug. Eene kaart van deze 3 groote reizen is in 1870 in de „Mittheilungen” van Petermann uitgegeven. In 1870 ging hij naar de Delagoabaai om het meest geschikte terrein voor den aanleg van een postweg op te zoeken, volbragt in dat jaar en in 1871 eene gevaarlijke reis op de Vaalrivier naar de pas ontdekte diamantvelden, ten einde de bevaarbaarheid van die rivier te onderzoeken, hield zich in laatstgemeld jaar bezig met opmetingen in het noordoosten der Republiek en aanvaardde den 30sten Julij eene nieuwe groote reis naar het noorden, waarop hij den 5den September de grootsche bouwvallen van Zimbaoë ontdekte, reeds in de 16de eeuw door de Portugézen vermeld.
Zij liggen volgens Mauch bijna 1400 Ned. el boven de oppervlakte der zee op 20°14' N.B. en 31°48' O.L. van Greenwich. Hij vatte voorts het voornemen op om zijne nasporingen voort te zetten, nadat hij daartoe door goudwasschen de noodige middelen zou hebben bijeengebragt. In 1872 kwam hij echter weder in Europa. Het voornemen om met den kruidkundige Kuntze in 1874 eene reis om de wereld te doen, kwam slechts gedeeltelijk ten uitvoer, daar Mauch in Centraal-Amerika achterbleef en vandaar naar zijn vaderland terugkeerde. Na dien tijd bekleedde hij eene betrekking bij den spoorweg in Zwaben, doch een noodlottige val maakte den 4den April 1875 een einde aan zijn leven. Hij schreef: „Reizen im Innern von Südafrika 1865-1872 (1874)”.