Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Madagascar

betekenis & definitie

Madagascar, een van de grootste eilanden der aarde, in den Indischen Oceaan gelegen en door het kanaal van Mozambique (56—140 geogr. mijl breed) van de oostkust van Afrika gescheiden, strekt zich uit van Kaap Ambra (11°57' Z. B.) tot Kaap Ste. Marie (25°45' Z. B.), heeft eene lengte van 230 bij eene breedte van 80 geogr. mijl en bezit eene oppervlakte van omstreeks 10000 Q geogr. mijl. Aan de kust heeft men er, vooral in het noordwesten, ver landwaarts loopende baaijen, zooals de Passandava-, de Narida-, de Madjambo- en de Bembatoeka-baai. Voorts vindt men er in het zuidwesten de baai van St.

Augustijn, aan den noordoosthoek de prachtige baaijen Diégo-Suarez en Port-Luke en aan de oostkust de Antao-Gonçalves baai. Wijders zijn de reede van Foule-Pointe en die van Tamatave de meest-bezochte punten. Met uitzondering van het noordelijk en zuidoostelijk gedeelte, bij het vervallen fort Dauphin, is de kust vlak en vormt een lagen, moerassigen, vruchtbaren gordel ter breedte van 2 tot 15 geogr. mijl. Voor het overige is de bodem er in het algemeen bergachtig. Van de kust af rijst het land terrasvormig tot grazige hoogvlakten, welke 13 tot 1000 Ned. el en tot bergen, welke 2400 Ned. el boven de oppervlakte der zee gelegen zijn. De hoogste top van het eiland is de Ankaraira (4000 Ned. el hoog) op 20° Z. B. Hij verheit zich aan den rand eener hoogvlakte, die uit graniet, gneis en glimmerlei bestaat en hier en daar van ondiepe dalen doorsneden is. In het algemeen is de gesteldheid van den bodem op Madagascar nog weinig bekend. Men vindt er verbazend groote stukken zuiver bergkristal, — voorts toermalijn, ijzer, koper, steenkolen, lava, basalt, enz.

Aardbevingen komen er dikwijls voor, en het ontbreekt er niet aan minerale en zoute bronnen. Het eiland is mild besproeid door een groot aantal beken, rivieren en meren. Men heeft er rivieren ter lengte van 20 tot 40 geogr. mijl, doch hare monden zijn veelal door zandbanken versperd. Wegens de aanzienlijke hoogte van het binnenland vormen de stroomen er talrijke watervallen en alzoo geene wegen van verkeer. Het klimaat is er zeer verschillend. De keerkringshitte veroorzaakt er in de moerassige kustgewesten, vooral aan de oostzijde, schadelijke uitwasemingen en verwekken er die vreeselijke galziekten, welke voor den Europeaan, zelfs bij een kort vertoef, steeds doodelijk zijn en aan het eiland den naam hebben bezorgd van het Europésche kerkhof. Daarentegen zijn de hoogvlakten zeer gezond. Hier klimt de warmte zelden boven 29° C., en op de bergtoppen vindt men dikwijls ijs.

Het tropisch klimaat, gepaard aan dien rijken waterschat, roept er een verbazend weelderigen plantengroei te voorschijn. Ook vormen de planten en dieren van Madagascar een afzonderlijk gebied. De plantengroei, hoewel in vele opzigten met dien van Zuid-Afrika en Indië overeenkomende, heeft een eigenaardig karakter, hetwelk dien onderscheidt van de flora van Bourbon en Mauritius. Vooral aan de kust heeft men eene verwonderlijke verscheidenheid van gewassen, en het grootste gedeelte van het eiland is bedekt met digte oorspronkelijke wouden. Men heeft er een overvloed van merkwaardige handelsartikelen, zooals scheepstimmerhout, verfstoffenhout, fijne houtsoorten voor meubels, specerijen, geneeskrachtige kruiden, gomplanten, rijst, tabak, katoen enz. Van de derwaarts overgebragte gewassen gedijen er vooral wijn, Zuid-Europésche vruchten, aardappels, koffij enz.

Onder de dieren van Madagascar vindt men geene herkaauwende dieren, geene dikhuidigen, geene groote roofdieren, slechts een enkel knaagdier, maar meer dan 20 verschillende soorten van half-apen. Een van vruchten levende vledermuis zoo groot als eene kip levert er kostelijk vleesch. In de bosschen bevindt zich eene groote menigte wilde zwijnen, wilde honden en vossen. Ook zijn er vele soorten van vogels met prachtige vederen, veel bijen, sierlijke vlinders, veel krokodillen en groote, maar niet veel vergiftige slangen. Schapen, geiten en zelfs runderen, derwaarts overgebragt, zijn er gedeeltelijk tot den wilden staat teruggekeerd.

De inwoners van het eiland; die zich zelven Malagasi of Malagasj noemen en wier aantal waarschijnlijk 3 millioen bedraagt, zijn in vele groote en kleine stammen verdeeld en behooren tot 3 hoofdvolken, die zich intusschen onderling vermengd hebben. Wanneer men eenige derwaarts verhuisde. Arabieren niet mederekent, woont op de oostzijde een olijfkleurig, gedeeltelijk vrij blank en welgebouwd volk, de Betsimisarakas, met sluik of kroes haar en met de Maleijers vermaagschapt, — en op de westzijde een donker en veel krachtiger volk, met den naam van Sakalawas bestempeld, met wollig haar, doch niet met de Negers van Mozambique, maar met de Kaffers overeenkomende, — terwijl het heerschende volk der Uowas op de hoogvlakten van het binnenland gevestigd is. Het meer blanke gedeelte der inwoners is beschaafder dan het donkere; het heeft er de overhand, maar is tevens sluw, trotsch, wraakgierig en hebzuchtig. Alle inwoners van Madagascar spreken dezelfde taal, welke tot den Maleischen taalstam behoort. De Madagassen zijn in het algemeen lui, gastvrij, zorgeloos en wraakgierig, maar tevens dapper en vrijheidlievend. In strafregtelijke zaken nemen zij hunne toevlugt tot het Godsoordeel, vooral tot het innemen van eene zekere hoeveelheid vergif. Hunne godsdienst is eene afgodendienst en berust vooral op hunne denkbeelden omtrent een goeden en boozen geest.

Eerstgemelde wordt niet gehuldigd, maar aan laatstgenoemde brengen zij menschen, vooral kinderen ten offer. Er zijn geene tempels en priesters, maar talrijke waarzeggers en toovenaars. De inwoners zijn meestal landbouwers, herders, jagers en visschers. Alleen de Howas en de met hen vermaagschapte Betsiléos leggen zich wegens den onvruchtbaren bodem, waarop zij gevestigd zijn, op takken van nijverheid toe en vervaardigen zeer goede voorwerpen van goud en zilver, hout en ijzer, zijden en wollen stoffen en vooral kostbare tapijten. Te voren had men er een uitgebreiden slavenhandel en een belangrijken uitvoer van rijst, graan, slagtvee en grove geweven stoffen naar Bourbon en Mauritius, waartegen men wapens, munitie, artikelen van weelde enz. inruilde. De afzonderlijke stammen bevinden zich onder het onbeperkt gezag van hunne hoofden.

Van deze is de stam der Howas of Owas de aanzienIijkste, de meest ontwikkelde en de invloedrijkste. Uit hun vaderland, Ankowa genaamd, eene uitgebreide, nagenoeg in het midden gelegene hoogvlakte, begonnen de Howas in 1813 in de vlakte af te dalen en vereenigden de overige stammen tot één rijk, waarvan later de Sakalawas zich losscheurden. De Howas hebben Madagascar verdeeld in 20 tot 22 provinciën; in elke provincie, in arrondissementen gesplitst, bevindt zich een opperbevelhebber. De hoofdprovincie Ankowa en vooral haar arrondissement Imerna, de kern des rijks, heeft eene aanzienlijke en zeer nijvere bevolking. In het midden der hoogvlakte, 1200 Ned. el boven de oppervlakte der zee, op een heuvel, die 150 Ned. el boven de hoogvlakte verrijst, verheft zich de hoofdstad des rijks, Tananarivo of Antananarivo genaamd, de residentie en begraafplaats der vorsten, met 25000 inwoners, een groot paleis en andere groote gebouwen voor de Koninklijke familie; een en ander is op last van Radama I in Européschen stijl door een Franschen architect gesticht. Daarenboven vermelden wij de handelsplaats Tamatave aan de oostkust, een dorp met omstreeks 1000 hutten, eenige gebouwen voor consuls en eene vesting, uit zand en koraal opgetrokken.

Het eiland Madagascar, door de inboorlingen Nossi-Hdambo (eiland der wilde zwijnen) geheeten en door de Arabieren Dsjesvra-al-Komr (Maaneiland) genoemd, vinden wij reeds in de 13de eeuw bij Marco Polo onder den naam Magastar of Madaigascar vermeld. Het werd echter eerst in 1505 door den Portugees Antao Gmgalves op St. Laurentius ontdekt en bleef dientengevolge onder den naam van St. Laurens-eiland bekend, terwijl Fransche kolonisten het met dien van Dauphiné bestempelden. Nederlanders en Engelschen wendden voorts vruchtelooze pogingen aan om zich aldaar te vestigen, doch dit deden later de Franschen. Deze stichtten er in 1642 onder de hoede van eene handelmaatschappij en van de Société d’Orient eene volkplanting te St. Luke, namen in 1643 het eiland Ste Marie en de Antongilbaai in bezit en plaatsten er in 1644 stations te Tenerifa en Manahar, alsmede op het schiereiland Tholangar eene sterkte, later fort Dauphin geheeten. De minister Colbert stichtte toen in 1664 eene nieuwe handelmaatschappij, die al de regten der voorgaande ontving, en Lodewijk XIV en de Prinsen van den bloede ondersteunden deze onderneming met hun kapitaal.

In 1665 zond men de Faume als gouverneur-generaal naar het nieuwe gebied, hetwelk den naam van Oost-Frankrijk ontving. Inmiddels barstte er een noodlottige oorlog uit tusschen de kolonisten en de inboorlingen, en hoewel Lodewijk XIV in 1670 door afstand al de regten der handelmaatschappij verkreeg, zagen de kolonisten zich in 1672 genoodzaakt, de wijk te nemen naar Bourbon. In 1719 en later vernieuwde Frankrijk zijne pogingen om op Madagascar vasten voet te verkrijgen, doch zonder gevolg.. Eindelijk zond men in 1774 graaf Benjowsky als gouverneur-generaal derwaarts, en deze stichtte aan de Antongilbaai Louisbourg en 7 forten te Foule-Pointe, Tamatave en elders. De verworvene voordeelen waren echter niet van duur. Eerst in 1841 verkregen de Franschen door verdragen met inlandsche vorsten Nossi-Bé en eenige naburige eilanden, welke vervolgens als wijkplaatsen voor de Sakalawas, die zich aan de heerschappij der Howas onttrokken, en als afhankelijke gewesten van de kolonie Mayotta op de Comorische Eilanden belangrijk werden. Eene kleine volkplanting aan de Wawatabebaai, waar een voormalig consul van Mauritius voor rekening eener Fransche maatschappij steenkolen groef, werd den 19den October 1855 door de Howas geheel en al vernietigd, zoodat er geen enkele vreemdeling het leven behield. Dit gaf Frankrijk, waar men zich toch reeds bezig hield met het ontwerp om Madagascar te veroveren, aanleiding tot eene nieuwe expeditie. Het gevolg daarvan was de stichting der zendingstation Baly in het land der Sakalawas, wier stamhoofden zich in 1859 onder de hoede van Frankrijk plaatsten.

Het voornaamste struikelblok voor de vestiging der Europeanen op Madagascar was tot nu toe het Rijk der Howas, door koning Radama I gegrondvest. Deze Vorst bevorderde er de beschaving, stichtte scholen en fraaije gebouwen en zorgde, dat bekwame ingezetenen op het eiland Mauritius, te Londen en te Parijs in de Europésche kunsten en wetenschappen werden onderwezen. Binnen weinige jaren organiseerde hij een talrijk leger, zoodat de hoofden der overige stammen zich aan hem moesten onderwerpen. Daarbij gaf hij gewillig gehoor aan de voorstellen der Engelschen, om tegen een jaargeld van 8000 pond sterling den slavenhandel en de menschenoffers af te schaffen en de invoering van het Christendom te gedoogen. Nu vestigden zich zendelingen te Tananarivo, en het Christendom begon er spoedig wortel te schieten. De dood des Konings maakte echter weldra een einde aan alle schoone verwachtingen. Hij werd door zijne gemalin, Manamlo Mandsjoka, den 27sten Julij 1828 door vergif om het leven gebragt, waarna zij zelve den troon beklom en met bloedige willekeur heerschappij voerde. Zij werd daarbij ondersteund door een staatsraad en door haren minister de Lasatelle, een Franschman, die sedert 1830 grooten invloed verkreeg op de belangen van nijverheid en handel aldaar en bij de Koningin en de aanzienlijken de neiging opwekte tot onbekende voorwerpen en genietingen.

Voorts vernietigde de Koningin alle kiemen van Europésche beschaving, weshalve er eerlang eene botsing ontstond tusschen de Fransche en Engelsche legermagt en de hare. De Engelsche en Fransche schepen moesten de verbannen Europeanen aan boord nemen en deze naar Bourbon en Mauritius brengen, terwijl de uitvoer van vee en rijst derwaarts verboden werd. Eerst in 1853 gelukte het aan de kooplieden van laatstgenoemde eilanden, tegen betaling van 15000 dollars, de handelsbetrekking weder aan te knoopen. De Engelsche zendeling Ellis volbragt in 1853 eene reis door Madagascar en werd in 1856 te Tananarivo vriendelijk ontvangen. Ter zelfder tijd verwierf een Franschman, Lambert genaamd, vergunning van de Koningin om zich naar de hoofdstad te begeven. Hij verkreeg nu eene bepaalde lastgeving van keizer Napoleon en vertrok toen naar Tananarivo, om aan de Vorstin geschenken te overhandigen. Zamenspannende met eene oppositiepartij onder de Howas, bezigde echter Lambert zijne zending tot eene intrigue, namelijk om de Koningin te vervangen door een heerscher, die gezind was om een verdrag met Frankrijk te sluiten. De ontdekking van dit plan kostte aan vele ingezetenen het leven en was oorzaak van eene bloedige vervolging der Christenen.

In 1860 werd de Koningin opgevolgd door haren zoon Madama II, die in de voetstappen van zijn vader trad. Zijn vriend Lambert bragt een verdrag tot stand, hetwelk voor Frankrijk zeer voordeelig was, en de zoon van den Franschen consul Laborde werd minister van Buitenlandsche Zaken. Hoewel ook het hoofd der Engelsche zendelingen, Mlis, en de Engelsche consul Packenham met welwillendheid werden bejegend, klom de invloed der Franschen van dag tot dag. Zoowel deze omstandigheid als de verdraagzaamheid jegens vreemdelingen, alsmede de pogingen des Konings om de beschaving te bevorderen en inzonderheid eenige door het volk afgekeurde maatregelen bragten bij de oude Howaspartij en bij de miskende officieren en aanzienlijken, aan wier hoofd zich de opperbevelhebber van het leger bevond, het plan tot eene omwenteling tot rijpheid. Na een opstand van 4 dagen werd Madama II den 12den Mei 1863 geworgd en zijne weduwe Mabodo onder den naam van Mosaherma of eigenlijk Mosoa-heri-Mandsjoka tot heerscheres uitgeroepen na het onderteekenen eener grondwet, volgens welke de Kroon de wetgevende magt deelt met den adel en met de stamhoofden. Tevens is daarin aan alle vreemdelingen eene gelijke bescherming en aan alle inboorlingen, Christenen en niet-Christenen, vrijheid van godsdienst toegekend. De Koningin boodschapte hare troonsbeklimming aan de Hoven van Frankrijk en Engeland en deed daaraan vriendschappelijke toezeggingen. Inmiddels gelukte het aan de Engelsche diplomatie, de Fransche te overvleugelen.

Den 27sten Junij 1865 sloot Packenham te Tananarivo een zeer voordeelig vredes-, vriendschaps- en handelsverdrag, waarin de Koningin ook de afschaffing van de vergifproef bij misdaden en de volkomene opheffing van den slavenhandel beloofde. Toch zouden al de regten, aan de Engelschen toegekend, door alle andere natiën worden genoten. Zelfs de vergunning, aan Lambert verleend, om zich in het noorden van het eiland grondbezit te verschaffen, werd in 1866 nietig verklaard. Toen de Koningin den 1sten April 1868 overleed, ontvlamde de strijd over de troonopvolging. De magtige Howaspartij, afkeerig van de Europeanen en van de aan hen toegekende regten en vrijheden, poogde iemand van haren geest aan het bewind te brengen, terwijl de vroeger reeds vermelde eerste minister, Rainitaiarivoy genaamd, in eene geheime zitting van aanzienlijken doordreef, dat de Kroon zou worden aangeboden aan Mamona, eene bloedverwante der overledene Vorstin. Deze nam als Manavalo Majonka II den troon in bezit en beschuldigde hen van hoogverraad, die in de laatste dagen der voormalige Koningin pogingen hadden aangewend om haren eersten minister ten val te brengen, opdat een der hunnen aan het hoofd van den Staat zou komen. Door tusschenkomst der Europésche agenten en zendelingen werden zij van de doodstraf verschoond, maar opgesloten in eene enge kast, waar hun door eene kleine opening eenig voedsel werd toegereikt. Op aandringen der Europeanen evenwel bragt men hen weldra over naar eene gewone gevangenis.

De Koningin betoonde zich voorts zeer welwillend jegens de Christenen; zelfs liet zij zich onderwijzen in de Christelijke leer, en den 21sten Februarij 1869 werd zij tegelijk met een groot gedeelte van den adel gedoopt. Deze stap wekte natuurlijk den wrevel der Heidensche priesters en der groote volksmassa, welke aan het geloof der vaderen gehecht bleef. Eene talrijke volksmenigte, den 8sten September naar de hoofdstad getrokken, eischte met kracht en klem, dat de Koningin het nieuwe geloof zou verzaken, maar met beradenheid nam zij de noodige maatregelen, om den dreigenden opstand te dempen. Een aantal officieren te paard werd aanstonds naar het dorp Ambohimanambola gezonden, waar zich het Kalimalaza, het aloude Koninklijke afgodsbeeld, binnen de wanden van een gewijden tempel bevond. De tempel, het afgodsbeeld en geheel de toestel voor de Heidensche eeredienst werden voor de oogen des volks aan de vlammen prijs gegeven, en op de volgende dagen ondergingen de afgodsbeelden op andere plaatsen hetzelfde lot. Het volk erkende de magteloosheid zijner góden en priesters, en was nu meer dan ooit gezind om tot het Christendom toe te treden, hetwelk zich alzoo met ongemeene snelheid uitbreidde. Eindelijk vermelden wij nog, dat deze Koningin in 1868 weder een tractaat sloot met Frankrijk en zich bij voortduring aan het hoofd bevindt van den Staat.

Van de expedities, in de laatste jaren tot onderzoek van het binnenland ondernomen, is die van den Franschman Alfred Grandidier de merkwaardigste. Nadat hij reeds in 1865 te Ponte-a-Larrée aan de noordoostkust vruchtelooze pogingen had aangewend, ondernam hij in het midden van 1866, van de zuidpunt uitgaande, langs de westzijde in de districten, van de Howas onafhankelijk, onderscheidene reizen; doch wat hij daarbij verzameld had, werd eene prooi der vlammen. Voorspoediger was hij op zijne togten in 1868, toen hij van verschillende punten der westkust vertrok, en in 1869 gelukte het hem, van Maivanga aan de noordwestkust de hoofdstad Tananarivo te bereiken en vanhier de binnenlandsche bergstreek in verschillende rigtingen te doorkruisen. In 1876 verscheen zijne: „Histoire physique, naturelle et politique de Madagascar”, die 28 deelen zal beslaan.

< >