Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Looizuren

betekenis & definitie

Looizuren (tannine) of looistoffen vormen eene groep van zelfstandigheden, zamengesteld uit koolstof, waterstof en zuurstof. Zij zijn in het plantenrijk sterk verspreid en voor het leven der planten van groot belang.

Men vindt ze vooral in hout en in overblijvende kruiden, zelden in éénjarige planten, meer bij de tweezaadlobbige, dan bij de éénzaadlobbige en bedekt-bloeijende. Rijk aan looizuren zijn vooral de Rosaceën, Cupuliferen, Leguminosen en Ericeën, terwijl men ze bij Solaneën en Oleaceën slechts in geringe hoeveelheid aantreft. Er is geen plantendeel of plantenweefsel, hetwelk in de eene of andere plant niet van looizuur voorzien is, maar men ontdekt het vooral in zulke weefsels, die zich door groote werkzaamheid onderscheiden. In de schors en het hout vermindert en vermeerdert de hoeveelheid looizuur in den loop van het jaar. Het vleesch van onrijpe vruchten bevat veel looistof, en deze verdwijnt naarmate het suikergehalte toeneemt. Doorgaans wisselen looizuur en zetmeel elkander af.

Ook staat de looistof in verband met vele plantaardige kleurstoffen. De grootste hoeveelheid looizuur vindt men steeds in de schors, de vruchtschalen en de zaden, en vooral in sommige ziekelijke vormingen, bijv. in de gal-appels. De looizuren zijn meestal amorph, zonder reuk, hebben een zamentrekkenden smaak, lossen gemakkelijk op in water en in alkohol, vele ook in aether, reagéren zuur, vormen onkristalliseerbare zouten en leveren met onderscheidene metaalzouten neêrslagen van verschillende kleuren. Zij geven aan ijzeroxyde-zouten eene donkerblaauwe of groene kleur, doen alkaloïden neerslaan, alsmede eiwit en lijm, en veranderen de dierlijke huid in leder.

Intusschen moet men 2 groepen van plantenzuren onderscheiden, de physiologische, in den bast en in andere plantendeelen aanwezig, en de reeds vermelde pathologische in de gal-appels. De neêrslag van lijm, door laatstgenoemd looizuur veroorzaakt, gaat ligt tot bederf over, terwijl de neêrslag van physiologische looizuren zich niet ontbindt. Daarom geven alleen physiologische looizuren goed leder. In alkalische oplossingen worden de looizuren in de lucht gekleurd onder opneming van zuurstof. Worden zij gekookt met verdunde zuren of alkaliën, dan splitsen vele zich in suiker en een zuur (bij pathologisch looizuur is dit galluszuur) of in amorphe bruine zelfstandigheden.

Bij drooge destillatie geeft het pathologisch looizuur pyrogallol en koolzuur, en het physiologisch brandig katechine. Met smeltend kalihydraat levert het eerste desgelijks pyrogallol, — het laatste meestal protokatechinezuur en azijnzuur. Onder de looizuren is vooral het gal-appellooizuur merkwaardig, in de apotheek bekend onder den naam van acidum tannimm. Het bevindt zich in de gal-appels der eiken- en rhus-soorten (van 33 tot 65%).

Om ze te verkrijgen laat men poeder van gal-appels trekken op een mengsel van 30 maatdeelen aether (met 0,728 soortelijk gewigt), 5 maatdeelen gedestilleerd (ammoniakvrij) water en 2 maatdeelen wijngeest. Men schudt het geel, stroopachtig aftreksel één- of tweemaal om met de dubbele maathoeveelheid aether (om vet, hars en kleurstof te verwijderen), laat een en ander goed bezinken; waarbij de aether zich weder scheidt van de looizuuroplossing, en verdampt deze laatste in een waterbad totdat alle vocht verdwenen is. Het praeparaat vormt een amorph, lichtgeel poeder zonder geur, zeer zamentrekkend van smaak, ligt oplossend in water en in 3 tot 4 deelen wijngeest, minder goed in alkohol, en ter naauwernood in zuiveren aether, in aetherische en vette oliën, benzol en zwavelkoolstof. Door dierlijke vliezen, lijm, zetmeeloplossingen, eiwit, de meeste alkaloïden, phosphorzuur, arsenikzuur, alkalizouten en de oxydezouten der zware metalen wordt het galluslooizuur neergeslagen, — door ijzeroxy-dezout wordt het donkerblaauw. Het vormt amorphe zouten, wier alkaliën oplosbaar zijn in water. Door giststoffen, verdunde zuren en alkaliën kan men het ontbinden in galluszuur en suiker, en deze ontleding heeft bijv. plaats, wanneer men poeder van gal-appels met water omroert en geruimen tijd laat staan. Het smelt bij eene warmte van 210 tot 215° C. en levert koolzuur, een sublimaat van pyrogallol en een achterblijfsel van galhuminezuur. De oplossing reduceert vele metaalzouten.

Het pharmaceutisch praeparaat is geene zuivere scheikundige verbinding, maar bezit nog kleine hoeveelheden ellagzuur, galluszuur en suiker. Men kan daaruit eene verbinding afscheiden, welke bij eene behandeling met zuren geene suiker meer levert, maar geheel en al in galluszuur overgaat en uit deze ook weder kan te voorschijn gebragt worden.Deze verbinding is het digalluszuur (C14H10O9), hetwelk min of meer zuivere tannine vormt. In de gal-appels schijnt daarentegen oorspronkelijk een zeer ontleedbaar glycoside van dit digalluszuur (C27H220I7) aanwezig te zijn, hetwelk zich grootendeels ook nog in de tannine bevindt, van wier ontleding de suiker afkomstig is, die men bij de behandeling van tannine met zuren aantreft. Men gebruikt tannine als een zeer zamentrekkend middel bij hevige bloedvloeijingen, slijmvloeden, buikloop, overvloedige uitwaseming, maagziekten, chronische verkoudheden, kinkhoest, diabetes, albuminerie enz., — voorts tot zuivering van drinkwater, tot het klaren van bier en wijn, tot bereiding van inkt, bij de verwerp en bij de photographie. Naast dit looizuur is het eikenschorslooizuur het merkwaardigst. Men verkrijgt het door het afkoken van eikenschors, waarna men uit het vocht het zuur met loodazijn doet neerslaan en den uitgewasschen neêrslag met zwavelwaterstof vermengt. Het vormt eene amorphe, gele massa, kleurt ijzerchloride donkerblaauw en levert, met zuren gekookt, suiker en amorph eikenrood.

< >