Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Lobe

betekenis & definitie

Johann Christian Lobe, een verdienstelijk componist, geboren te Weimar den 30sten Mei 1797, toonde reeds vroeg ongemeenen aanleg voor de toonkunst, ontving onderwijs in het fluit- en vioolspel, en maakte zulke goede vorderingen dat hij op 13-jarigen leeftijd bij de Hofkapèl te Weimar als fluitist geplaatst werd.

Bij zijne verdere vorming legde hij zich met ijver toe op de nieuwe talen en op de theorie der toonkunst, terwijl hij tevens als lid van het orkest toenam in practische vaardigheid. Als uitstekend fluitist verwierf hij in 1829 te Weenen, Berlijn en elders grooten bijval. Zijne opera „Wittekind”, waarvoor hij ook den tekst vervaardigd had, werd in 1821 te Weimar opgevoerd, zoo ook in 1830 de opera: „Die Flibustier” met een tekst van Gehe. Nog meer bijval vond in 1833 zijne derde opera: „Die Fürstin von Granada”, die later ook te Leipzig, Cassel enz. ten gehoore werd gebragt. Behalve vele andere compositiën verschenen van zijne hand de opera’s: „Der rothe Domino (1837)” en „Der König und Pachter (1844)”. In 1842 legde hij zijne betrekking van lid der kapèl van Weenen neder, ontving den titel van professor en bevorderde de uitbreiding van een reeds vroeger opgerigt instituut voor muziek-onderwijs. In 1846 ging hij naar Leipzig, waar hij zich belastte met de redactie der: „Musikalische Zeitung”, welke hij tot 1848 voortzette, terwijl hij tevens werkzaam was als schrijver, componist en onderwijzer in de theorie van de muziek.

Van zijne geschriften vermelden wij: „Das Lehrbuch der musikalischen Composition (dl 1—3, 1850—1860; dl 1, 3de druk, 1866; dl 2, 2de druk, 1863)”, — „Vereinfachte Harmonielehre (1861)”, — „Musikalische Briefe (2de druk 1860)”, — „Katechismus der Musik (8ste druk 1866)”, — „Katechismus der Compositionslehre (1862)” — en „Aus dem Leben eines Musikers (1859)”.

< >