Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Lejean

betekenis & definitie

Guillaume Lejean is een vermaard reiziger, geboren omstreeks het jaar 1825 te Plouégat-Guérand in het departement Finisterre, ontving zijne opleiding aan een theologisch seminarium en plaatste op 17-jarigen leeftijd zijne: „Origines bretonnes” in het „Journal de Morlaix”. Voorts werd hij ambtenaar bij de prefectuur, eerst te Morlaix en vervolgens te Parijs, waar hij met geringe middelen zijne kenniszucht zocht te bevredigen en zijne geschiedkundige studiën voortzette. Toen schreef hij: „Histoire politique et municipale de la ville et de Ia communauté de Morlaix (1847)'’ — en „La Bretagne, son histoire et ses historiens (1850)”. Weldra echter schonk hij de voorkeur aan de aardrijkskunde.

Reeds in 1848 hield hij zich bezig met het plan eener reis in de binnenlanden van Australië en na 1856, toen hij lid geworden was van het geographisch genootschap te Parijs, plaatste hij in het „Bulletin” dier vereeniging, alsmede in de „Mittheilungen” van Petermann onderscheidene opstellen van aardrijkskundigen inhoud. Zijne loopbaan als reiziger betrad hij in 1857 op een gebied, waaraan hij ook later zijne krachten wijdde, namelijk Europeesch Turkije. De Fransche regéring belastte hem met uitgebreide naspringen op het schiereiland van den Balkan, en hij doorkruiste 6 jaar lang (1857, 1858, 1867—1870) dat gebied, om zijne taak naar eisch te vervullen. Hij verzamelde namelijk de bouwstof voor een grooten atlas van 49 bladen, van welke hij 20 voltooid heeft. Daarenboven schreef hij eene: „Ethnographie der europ. Turkei (in Petermann's „Mittheilungen”, 1861)” en volbragt reizen in Afrika en Azië.

Gehoor gevend aan een lang gekoesterden wensch, spoedde hij zich in 1860 naar de gewesten van de Boven-Nijl, vertrok over Soeakin naar Chartoem, bezocht Kordofan, voer de witte Nijl op tot Gondokoro en tot de Bahr-el-Ghasal, waarvan hij eene uitmuntende kaart vervaardigde, verzamelde een groot aantal berigten, inzonderheid van Europésche reizigers te Chartoem, en keerde in 1861 met een rijken oogst naar Frankrijk terug. Doch reeds het volgende jaar vertrok hij weder als Fransch consul naar Abessinië, waar hij, in den strijd van koning Theodorus met de Europeanen gewikkeld, gedurende een etmaal in ketens werd gesloten en na eene langdurige gevangenschap te Haffat in 1863 wegens een banvonnis het land verlaten moest. Nadat hij in 1864 Kassala en de Bogoslanden ten noorden van Abessinië bezocht had, keerde hij in dat jaar naar Parijs terug en schreef een: „Voyage aux deux Nils (1865, met atlas)”. Tegen het einde van 1865 maakte hij een aanvang met zijne reis door Klein-Azië, Mésopotamie, de Perzische Golf en de landen van de Indus tot aan Kasjmir, maar hij moest afzien van zijn voornemen om den togt vandaar naar Bokhara voort te zetten. Daarentegen deed hij nieuwe nasporingen in Turkije, die echter afgebroken werden door ernstige ongesteldheid. Hij overleed in zijne geboorteplaats den 1sten Februarij 1871.

< >