Lafarge (Marie Capelie, madame), veroordeeld als gifmengster, werd geboren in 1816 te Villers-Hellon in Picardië, verloor vroeg hare ouders, ontving hare opvoeding te Parijs bij hare bloedverwanten en huwde in 1838 zonder eenige toegenegenheid met Lafarge, bezitter van eene ijzerfabriek in het departement Corrèze. Zij moest afstand doen van de Parijsche vermaken en het eenzame, oude kasteel Glandier betrekken. Daarbij gingen de zaken slecht, zoodat het vermogen der jonge vrouw werd aangesproken om de schulden te betalen. Het geruchtmakend drama nam een aanvang tegen het einde van 1839.
Op eene reis naar Parijs in December van dat jaar gebruikte Lafarge van een koek, door zijne vrouw hem bezorgd, gevoelde pijnen van vergiftiging, keerde naar zijn kasteel terug, werd ziek en overleed den 15den Januarij 1840. Zijne weduwe werd als gifmengster aangeklaagd. De zaak kwam voor het Hof van Assies te Toul, en tegelijker tijd werd de aangeklaagde wegens ontvreemding van diamanten voor de regtbank geroepen. Hare verschijning voor het Hof baarde groot opzien, en de hartstogtelijke nieuwsgierigheid, waarmede het publiek den loop van het regtsgeding volgde, is een merkwaardig kenmerk van dien tijd. Zelfs werden er aanzienlijke weddingschappen aangegaan met betrekking tot hare veroordeeling of vrijspraak, en zij boezemde velen medelijden en belangstelling in.
Het Hof verwees haar tot levenslange dwangarbeid, zoodat men de zaak der diamanten liet varen. Zij onderging haar vonnis te Montpellier, schreef aldaar hare: „Mémoires de Marie Capelie, veuve Lalarge (1840—1842, 5 dln)” en wendde alle middelen aan om hare onschuld te bewijzen. Na verloop van 5 jaren ontving zij verlof om zich naar het klooster St Rémy te begeven, herkreeg in den zomer van 1852 hare vrijheid, doch overleed reeds den 7den November van dat jaar. Tot aan haren laatsten ademtogt betuigde zij hare onschuld. Er zijn brieven en opstellen van haar voorhanden, welke zich onderscheiden door diep gevoel en een fraaijen stijl.