Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kopergravures

betekenis & definitie

Kopergravures noemt men afdrukken van koperen platen, waarop door middel der graveerkunst (zie aldaar) iets geteekend is. De oudste gegraveerde platen waren van edel metaal. Daarna bezigde men koper, tin en ijzer. Van de beide laatsgenoemde metalen was echter het eerste te zacht en het laatste te hard.

Het tin bleek niet bestand te wezen tegen het drukken, en het ijzer was moeijelijk te bewerken. Had men echter eene ijzeren of liever eene stalen plaat in gereedheid, dan kon men daarvan 50000 afdrukken bekomen, terwijl eene koperen plaat, waarmede men er 4000 vervaardigd heeft, geheel is afgesleten. Ja het kost den behendigsten koperdrukker reeds moeite om 4- of 500 goede afdrukken te leveren. De oudste drukken zijn met eene dunne zwarte verf met de hand of met eene handrol, — de latere met eene veel donkerder kleur op de boekdrukpers vervaardigd. Men onderscheidt voorts gravures en radéringen. Deze laatsten zijn oorspronkelijke voortbrengselen van schilders, die daarbij den vrijen teugel vierden aan hunne fantasie, —de eerste daarentegen vertolkingen van schilderstukken, met geduldige kunstenaarshand op het koper gegrift. Beide soorten van kunstgewrochten werden van ouds zeer op prijs gesteld en reeds vroeg was men er op bedacht om daarvan verzamelingen aan te leggen, waartoe vooral de abbé de Marolles in het midden der 17de eeuw in Frankrijk het voorbeeld gaf. Na hem beijverden zich vooral Mariette, Silvestre, Bazan, Paignon-Dijonval, graaf Rigal, Durand en Debois te Parijs, de bankier Winckler te Leipzig, graaf Fries te Weenen, Ploos van Amstel en Verstolk van Soelen te Amsterdam, Reynolds, Mark Masterman Sykes en de hertog van Buckingham te Londen dergelijke verzamelingen bijeen te brengen.

Ook bij de vorsten ontwaakte de lust tot verzamelen, en daardoor ontstonden de openbare verzamelingen te Parps, Dresden en Weenen. Tevens werden kopergravures in lijsten achter glas geplaatst tot versiering der vertrekken, zoodat zij zelfs de schilderijen verdrongen en hierdoor een belangrijken invloed verkregen op de beeldende kunst. Vooral in onzen tijd is de liefhebberij voor fraaije kopergravures hoog geklommen, weshalve deze eene opmerkelijke rol in den kunsthandel vervullen. Oorspronkelijk waren zij zeer goedkoop. Albrecht Dürer verkocht op eene reis door de Nederlanden (1520) eene van zijne fraaiste prenten, „Adam en Eva”, voor 4 stuivers het stuk, en omstreeks 50 jaren later kostte een afdruk van al zijne werken slechts 36 gulden. Intusschen vindt men in de 17de eeuw reeds de „Honderd guldens prent” van Rembrandt, alzoo genoemd naar den prijs, dien de kunstenaar voor elken afdruk vorderde. In onze dagen evenwel zijn de prijzen voor kopergravures van oude meesters verbazend hoog geklommen , vooral wanneer er goede afdrukken verkocht worden.

De betrekkelijke schoonheid en vaak ook de zeldzaamheid van een afdruk is aan bepaalde kenmerken te zien. Bij de werken der oude meesters onderscheidt men in het algemeen vroegere en latere drukken. De eerste zijn afkomstig van de pas vervaardigde platen en tevens van de meesters zelven, die tegelijk graveurs, drukkers en prenthandelaars waren. Het aantal prenten, door hen in omloop gebragt, bedroeg zelden meer dan eenige duizenden, en men verhaalt, dat Lukas van Leijden zoozeer gesteld was op zijn goeden naam, dat hij alle mislukte afdrukken vernietigde. Uit de nalatenschap echter der kunstenaars kwamen de gegraveerde platen in het bezit van erfgenamen of kunsthandelaars, die met geen ander doel afdrukken maakten dan om geld te verdienen. Zij leverden de talrijke slechte afdrukken, die veelal op verkoopingen voorkomen en met de oorspronkelpke prenten van den meester niet zijn te vergelijken. Door het herhaald afvegen der plaat worden de scherpe lijnen der gravures allengs weggeschuurd en weggepolijst, zoodat de zachtste tinten allengs flaauwer worden en eindelijk geheel verdwijnen, terwijl daarentegen de donker-getinte plaatsen in zwarte vlekken veranderen. Kon men vervolgens aan de bestellingen niet voldoen, dan werd de plaat geretoucheerd of op nieuw met het graveerijzer uitgediept.

Vele platen zelfs zijn van geslacht tot geslacht overgegaan en bij herhaling na afslijting weer in orde gebragt. Sommige prenten van Marcantonio vormen ook thans nog als zeer flaauwe afdrukken een handelsartikel op de Pauselijke drukkerij te Rome. De chalcographie van het muséum te Parijs bezit de grootste verzameling van koperen platen en verkoopt daarvan nog altijd afdrukken, welke voorzeker niet fraai, doch in elk geval zeer goedkoop zijn. Op de oude kopergravures, door de kunstenaars zelven in den handel gebragt, vindt men alleen den naam of het naamteeken van den graveur. Toen deze later de handelszaak aan een kunstkooper overliet, plaatste ook deze zijn naam op de plaat, en laatstgenoemde ging allengs van de eene hand in de andere over, telkens met naamsverandering.

Zulk een naam was tevens een adres van den persoon, bij wien zoodanige afdrukken te bekomen waren, en men spreekt alzoo, als kenmerk eener gravure, van een afdruk „vóór alle adressen” of „met het eerste adres”. De namen van sommige adressen strekken tot aanbeveling, omdat men wist, dat zij alleen goede platen gebruikten, terwijl anderen zich vaak met afgesletene platen vergenoegden. Aanbevelenswaardig is bijv. het adres Van der Meulen, terwijl men van het adres Salamanca of Thomassin slechts zeer middelmatige afdrukken verwachten kan. Voorts hadden de kopergraveurs steeds de gewoonte om gedurende het bewerken der plaat nu en dan afdrukken van deze te nemen, waaruit zij zelven of hunne vrienden konden zien, hoe het werk zou uitvallen. Deze dragen den naam van „proefdrukken” en zijn dikwijls eenig.

Afdrukken, welke genomen zijn vóórdat de naam van den kunstenaar of van den drukker op de plaat is gegraveerd, dragen den naam van afdrukken „vóór de letter (avant la lettre)”, — daarna heeft men er „met aangelegd schrift (lettre grise)” en eindelijk „met volkomen schrift (lettre noire)”. Daarenboven heeft men afdrukken op verschillende soorten van papier. Intusschen verdienen tegenwoordig de drukken „vóór de letter” niet meer den naam van proefdrukken, daar zij enkel dienen om een hoogeren prijs te bedingen. Bij vele gravures heeft men ter beoordeeling van den ouderdom te letten op den zoogenaamden „baard”. Graveer- en radeernaald doen aan de uiteinden der strepen of groeven een ruwen rand achterblijven, die veel inkt opneemt en alzoo aan de prenten een eigenaardig voorkomen geeft.

Die ruwe rand wordt doorgaans weggeschaafd, ’t geen echter bij radéringen ook dikwijls achterblijft. Hierdoor worden de strepen op de prent onduidelijk, eenigermate als had men met de pen inkt op vloeipapier gebragt. Die baard is vooral door Rembrandt gebezigd om de donkere tinten te versterken. Daar echter bij het afslijten der plaat die baard meer en meer verloren gaat, zijn de prenten, waarop hij het krachtigst voorkomt, de oudste en alzoo de kostbaarste.

< >