Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kolbe

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Karl Wilhelm Kolbe, een verdienstelijk kunstenaar en schrijver. Hij werd geboren te Berlijn den 20sten November 1757, ontving zijne opleiding op het gymnasium in zijne geboorteplaats, diende daarna korten tijd als schrijver bij het boschbestuur van den graaf von Schulenburg, en ging vervolgens naar Dessau, waar hij onderwijzer werd van den Erfprins en leeraar aan het philanthropinum. Weldra echter keerde hij terug naar Berlijn, waar hij zich op de teekenkunst toelegde en onder de leiding van Weil zulke snelle vorderingen maakte, dat hij als leeraar in de teekenkunst aan eene school te Dessau geplaatst werd. Reeds in 1795 had de Académie van Schoone Kunsten te Berlijn hem onder hare leden opgenomen. In 1805 ging hij op uitnoodiging van Samuëll Geszner, naar Zürich, waar hij een aantal platen naar waterverfteekeningen van dien dichter graveerde. Hij overleed te Dessau den 13den Januarij 1835. Ook thans nog worden zijne gravures, ruim 100 in getal, tot de besten gerekend van den nieuwen tijd. Ook schreef hij: „Ueber den Wortreichthum der deutschen und französischen Sprache und beider Anlage zur Poezie (1806, 2 dln; 2de druk 1818—1820, 3 dln)”, — „Ueber Wortmengerei (1809; 3de druk 1823)”, — „Noch ein Wort über Sprachreinheit gegen K.'Reinhard (1815)”, — „Beleuchtung einiger öffentlich ausgesprochenen Urtheile über und gegen Sprachreinheit (1818)”, — en eindelijk: „Mein Lebenslauf und mein Wirken im Fache der Sprache und Kunst (1825)”.

Karl Wilhelm Kolbe, een uitstekend Duitsch schilder en een neef van den voorgaande. Hij werd geboren te Berlijn in 1780, oefende zich in de teekenkunst aan de Académie aldaar en legde zich tevens met ijver toe op de geschiedenis. Zijne eerste compositie in krijt, den slag van Fehrbellin voorstellende, werd bekroond. Reeds in 1806 schilderde hij het voortreffelijke stuk: „Albrecht Achilles te Nürnberg het vaandel veroverend, hetwelk als een geschenk der stad Berlijn bij het huwelijk van prinses Louise van Pruissen naar Holland gezonden werd”. Voor de garnizoenskerk te Potsdam schilderde hij in 1816 eene „Hemelvaart van Maria”, en met Dähling leverde hij de cartons voor de concertzaal van den schouwburg te Berlijn.

Voorts vervaardigde hij onderscheidene schilderijen in olieverf, en bij de herstelling van het kasteel te Mariënburg de cartons voor de nieuwe glasramen. Op een van deze schilderde hij de gevechten en overwinningen van de Duitsche Orde, en leverde, op verzoek van prins Frederik van Pruissen, die stukken ook in olieverf. In dien tijd vervaardigde hij ook de fraaije schilderij: „De vorstin naar de valkenjagt vertrekkend.” Hij werkte voorts mede tot versiering van het paleis van den Kroonprins te Berlijn, en tot zijne grootere stukken behooren nog: „De slag van Otto de Groote tegen de Hunnen”, en „Een feest van den wijnoogst in de middeleeuwen”. Zijne kunstwerken onderscheiden zich door dichterlijke opvatting en door een harmonisch coloriet. Hij overleed den 8sten April 1853.

Adolf Wilhelm Hermann Kolbe, een verdienstelijk scheikundige. Hij werd geboren den 27sten September 1818 te Elliehausen bij Göttingen, bezocht het gymnasium in laatstgenoemde stad, en wijdde er zich vervolgens, na aan de hoogeschool te zijn ingeschreven, onder de leiding van Wöhler aan de scheikunde. Na verloop van 4 jaren werd hij assistent aan het laboratorium van Sausen te Marburg en kwam voorts in het nabijgelegen Gieszen in betrekking met Liebig. In het najaar van 1845 ging hij, op aanbeveling van Sunsen, als assistent van Playfair naar het laboraratorium van het Muséum of Economie Geology te Londen. Hier deed hij proeven over de electrolyse van onderscheidene organische verbindingen, zette ze later te Marburg voort en gaf mededeeling van de uitkomsten in de „Annalen der Chemie” van Liebig.

Na zijn terugkeer in Duitschland woonde hij aanvankelijk te Marburg, maar begaf zich in het najaar van 1847 naar Brunswijk, om er zich met de redactie van het: „Handwörterbuch der Chemie” van Liebig en Wöhler te belasten. Toen echter Sunsen Marburg verliet, werd hij in 1851 diens opvolger als gewoon hoogleeraar in de scheikunde. Vandaar vertrok hij in 1865 naar Leipzig. Van zijne geschriften noemen wij: „Ausführliches Lehrbuch der organischen Chemie (1854—1863, dl 1 en 2)”, — en „Das chemische Laboratorium der Universität Marburg (1865).”

< >