Kleber (Jean Baptiste), generaal der eerste Fransche Republiek, werd geboren te Straatsburg den 6den Maart 1753. Hij was de zoon van een tuinier en vertrok op 16-jarigen ouderdom naar Parijs, om zich aldaar op de bouwkunst toe te leggen. Na zijn terugkeer werd hij door 2 Beijersche edelen, die hij in een gevecht had bijgestaan, op de militaire school te München geplaatst, en de Oostenrijksche generaal Kaunitz benoemde hem in 1770 tot luitenant bij zijn regiment voetvolk. Na den veldtogt van 1778 lag Kleber in Luxemburg in garnizoen, en daar hij geen uitzigt had op bevordering, nam hij in 1783 zijn ontslag en keerde terug naar den Elzas.
Nu werd hij architect te Béfort en deed er onderscheidene aanzienlijke gebouwen verrijzen. Neiging tot de krijgsdienst echter lokte hem in 1792 bij het uitbarsten van den omwentelings-oorlog in de gelederen der vrijwilligers, en hij werd chef van een bataljon, hetwelk oprukte naar Mainz. Gedurende het beleg van 1793 ontwikkelde hij als adjudant-generaal een ongemeenen ijver. Evenals de andere hoofdofficieren werd hij na de capitulatie in hechtenis genomen, en hij had den moed om het gedrag van Custine te verdedigen. Na zijne bevordering tot brigade-generaal streed hij in de Vendée en werd na den slag van Chollet tot divisiegeneraal benoemd. Daar hij zich onverholen tegen alle bloedige maatregelen verzette en door eene zachtmoedige bejegening der Koningsgezinden den burgeroorlog wilde bijleggen, werd hij in 1794 verplaatst naar eene divisie van het noorderleger. Hier diende hij onder Jourdan, nam deel aan den slag van Fleurus en veroverde Maastricht. Gedurende de veldtogten van 1796 en 1798 voerde hij bevel over den linkervleugel van Jourdan.
Wegens ongenoegen met het Directoire verliet hij het leger kort vóór den slag van Würzburg en wees ook een zetel in het Wetgevend Lichaam van de hand. In woord en daad was hij vrijmoedig, vermetel en driftig, en daardoor had hij vele vijanden gemaakt, zoodat hij zich vestigend te Chaillot bij Parijs ter naauwernood aan de ballingschap ontkwam. Generaal Bonaparte echter bragt hem een bezoek en noodigde hem uit om deel te nemen aan den togt naar Egypte. Reeds bij de verovering van Alexandrië werd Kleber gevaarlijk gewond aan het hoofd. Na zijne herstelling vergezelde hij Bonaparte naar Syrië, maakte met zijne divisie zich meester van Jaffa en Gaza en behaalde de overwinning bij den berg Thabor. Bonaparte, die wel wat bevreesd was voor het heftig karakter van Kleber, belastte hem bij zijn vertrek met weerzin met het opperbevel, en Kleber was zelf weinig ingenomen met die betrekking.
Daar de onmogelijkheid, om zich in Egypte staande te houden, voldoende bleek, sloot Kleber met den Britschen commodore Sidney Smith eene overeenkomst, waarbij aan de Fransche troepen een onbelemmerde overtogt met wapens en bagaadje werd toegekend. Toen echter de Britsche admiraal Keith dit verdrag verwierp, nam Kleber het stoute besluit, het land nogmaals aan de Fransche heerschappij te onderwerpen. Hij vernietigde met zijne geringe krijgsmagt den 20sten Maart 1800 het geheele Turksche leger bij Heliópolis, beteugelde den opstand te Caïro en was weldra weder meester van geheel Egypte. Te midden zijner pogingen, om met de Turken een afzonderlijk verdrag te sluiten, werd hij echter den 14den Junij 1800 door een dweepzieken Turk vermoord. De Republiek verloor in hem een krachtig beschermer. Lodewijk XVIII deed ter zijner eer te Straatsburg een gedenkteeken verrijzen.