Kaliumhydroxyde of bijtende potasch is eene scheikundige verbinding van gelijke verbindingsgewigten kalium, zuurstof en waterstof. Het ontstaat wanneer kalium op koolzuurvrij water verbrandt of wanneer kaliumoxyde in zoodanig water geworpen wordt. Ter bereiding van kaliumhydroxyde lost men 1 gewigtsdeel koolzuur kalium op in 10 tot 12 gewigtsdeelen water, warm gemaakt in een blanken, gegoten ijzeren ketel tot kookhitte en voegt er allengs % tot 1 gewigtsdeel gebranden kalk bij, nadat deze voorafgebluscht is tot een zachten brij. Het koolzuur van het kaliumzout wordt hierbij met den kalk verbonden , en wanneer eene gefiltreerde proef der vloeistof met overtollig zuur niet meer bruist, dan is de ontleding volbragt.
Meer geconcentreerde oplossingen mag men niet bezigen, omdat eene sterke oplossing van kaliumhydroxyde het koolzuur calcium ontleedt, zoodat er wederom koolzuur kalium ontstaat. De ketel late men, goed met een deksel gesloten, 3 of 4 uur staan en brengt de klare loog alsdan met een hevel op flesschen, — waarna men den kalk met water kan wasschen. Eene aldus verkregene oplossing van kaliumhydroxyde (bijtende loog of bijtende potaschloog) bevat in den regel een weinig opgelosten kalk, en men kan dien er uit wegnemen door er droppelsgewijs wat koolzuur kalium bij te voegen. Om de loog te concentreren, kan men ze in een blanken gegoten ijzeren ketel boven een goed vuur tot een soortelijk gewigt van 1,16 laten verdampen; daarna evenwel moet men een zilveren bak gebruiken, omdat de loog bij verdere concentratie het ijzer doet oxydéren. Deze oplossing van kaliumhydroxyde wordt in de apotheken en in de scheikundige laboratoria veel gebruikt. Men bewaart het in glazen flesschen en sluit deze met een paraffine-stop, omdat kurk en ingeslepen glasstoppen sterk aangetast worden.
Nog beter kan men de flesch sluiten, na zorgvuldige reiniging van den hals, met een dubbel doorboorden kurk, waarna men hierin eene tot den bodem der flesch reikende en hier eenigzins omgebogene hevelbuis bevestigt, alsmede eene met een mengsel van glauberzout en bijtenden kalk gevulde wijde buis. Dit laatste mengsel bevrijdt de lucht, die er bij het wegvloeijen der loog in dringt, volkomen van koolzuur, en door in deze buis te blazen, kan men den hevel doen vloeijen. Bestond de kaliloog uit scheikundig zuiver koolzuur kalium, dan is ook zij scheikundig zuiver; daarentegen gaan alle zouten, in onzuiver koolzuur kalium aanwezig, in haar over, en men kan ze niet verwijderen. Verdampt men de bijtende loog in een zilveren vat nog meer, dan verstijft zij bij het afkoelen en vormt drooge bijtende kali (kali causticum). Verhit men ze totdat de vloeistof bij eene temperatuur, nagenoeg aan gloeihitte gelijk, olieachtig wordt, dan verkrijgt men zuiver kaliumhydroxyde, hetwelk geen water meer afstaat, maar bij sterker hitte verdampt zonder zich te ontbinden. Deze is de gesmoltene bijtende kali (kali causticum fusum), die in zilveren cylinders ter dikte van eene penneschacht dienst doet als lapis causticus chirurgorum.
Daar kalk en koolzuur kalium slechts met moeite zuiver kunnen verkregen worden, wint men volkomen zuiver kaliumhydroxyde gemakkelijker langs dezen weg; men legt laag om laag zuiver salpeterzuur kalium en dubbel tot driemaal zooveel (in gewigt) snippers dun bladkoper in een koperen kroes, dien men sluit en daarna een half uur aan eene matige roodgloeihitte blootstelt. Na de afkoeling behandelt men de massa met water en verkrijgt alzoo eene oplossing van kaliumhydroxyde, terwijl koperoxyde of koperoxydule neerslaat (het koperoxyde kan met waterstof gereduceerd en dan weder gebruikt worden). Kaliumhydroxyde is eene witte, vezelige, kristallijne massa, aan de kanten doorschijnend, vloeibaar wordend in vochtige lucht, terwijl er tevens koolzuur kalium ontstaat, en zich reeds oplossend. In water ten bedrage van zijn halve gewigt. Hierbij wordt warmte ontwikkeld en bij een lagen warmtegraad verkrijgt men kristallen met 4 verbindingsgewigten kristalwater, welke in water oplossen, terwijl zij warmte binden. In drooge lucht wordt kaliumhydroxyde bedekt met eene witte laag van koolzuur kalium. In verschen toestand is het vrij van laatstgenoemd zout, daar dit zich bij het smelten afscheidt. Kaliumhydroxyde bezit in de hoogste mate basische eigenschappen, — het kleurt rood lakmoespapier blaauw en neutraliseert de sterkste zuren, terwijl de normale zouten der zwakkere zuren alkalisch reagéren.
Kalk, magnesia, de aarden en metaaloxyden worden door kaliumhydroxyde uit hunne oplossingen afgescheiden. Drooge bijtende kali wordt gebezigd om koolzuur uit gassen te verwijderen. De heelkundigen gebruiken het als bijtmiddel, want het vernietigt het dierlijk weefsel; de huid, het haar, wol en leder lossen op in kaliumhydroxyde, — hout en kurk worden er door ontleed en in donker gekleurde zelfstandigheden omgezet. Bleekers gebruiken eene zwakke kaliloog om de geweven stoffen te reinigen, daar stikstof houdende en kleurende stoffen er veeleer door opgelost worden dan plantenvezels. Met vetten vormt kaliumhydroxyde zeepen, zoodat het in de zeepziederijen wordt aangewend. Eene oplossing van kaliumhydroxyde in alkohol (tinctura kalina) vindt hare toepassing in de geneeskunde.
Het kaliumhydroxyde, hetwelk in den handel voorkomt, bevat gewoonlijk zwavelzuur kalium, chloorkalium, kiezelzuur en aluinaarde. De Franschen zuiveren het door het op te lossen in alkohol, doch hierdoor worden het kiezelzuur en de aluinaarde niet verwijderd. Tot technische doeleinden bereidt men bijtende potasch uit houtasch door ze te bevochtigen, met 10% gebranden kalk te vermengen en in een vat met water te laten uittrekken. Men kan ook potasch bij de houtasch voegen en verkrijgt dan aanstonds eene sterkere loog. Asch van turf, bruin- en steenkolen bevat geen koolzuur kalium en kan dus ook niet tot het bereiden van bijtende loog gebruikt worden.