Indore of Indoer (in het Indisch Indrawar), de hoofdplaats van het Mahratten-geslacht van Holkar in Oost-Indië, ligt in eene vlakte op den linkeroever der Katki en verrees eerst in 1767 tegenover Oud-Indore of Dsjemnah. Zij heeft eene vierkante gedaante en telt 15000 inwoners. Er zijn lage leemen huizen, naauwe, onregelmatige straten, onderscheidene moskeeën en vele Hindoe-tempels, doch geen enkele van eenig belang. Zelfs het nieuwe paleis van den vorst is een nietsbeduidend gebouw, doch dat van den Britschen resident is omgeven door een fraai park.
Daarentegen heeft de Engelsche legerplaats, Mhaoe of Mô geheeten en nog geene halve geogr. mijl vandaar, een Europeesch voorkomen; dáár vindt men kerken, eene boekerij, eene leeszaal en een schouwburg. De Indore-landen der familie Holkar bestaan uit 5 verstrooide districten met eene uitgebreidheid van 3861/2 □ geogr. mijl. De noordelijkste gedeelten, op de Malwa-hoogvlakte gelegen, worden door den Tsjambal, eene belangrijke zijrivier van de Dsjoemna, besproeid, — de zuidelijke, waarop zich het Vindhya-gebergte ter hoogte van 600 Ned. el verheft, is doorsneden van de Nerboedda. Al die landen zijn vruchtbaar; zij leveren granen , peulvruchten, suikerriet, katoen, tabak en vooral veel opium. De inwoners, wier aantal op 82000 geraamd wordt, zijn meestal Mahratten; daarnevens wonen er andere Hindoe’s en Mohammedanen, Gônds en vooral Bhîls, tot welke zeer woeste jagersvolken behooren. De inkomsten van den Vorst beloopen ruim 22000 pond sterling en hij gebiedt over een leger van 7600 man. De stichter van dezen staat is de Mahrat Malhar Rao Holkar, die in 1728 een gewest ten noorden van de Nerboedda in leen ontving van den Peisjwa, en in 1733 de stad Indore met haar gebied.
De merkwaardigste onder zijne opvolgers was Dsjeswant Rao, die in 1804 met eene aanzienlijke magt een inval deed in het eigenlijke Hindostan, maar, na de vruchtelooze belegering van Delhi, den 27sten November bij Farrakhabad door den Britschen generaal Lake volkomen verslagen werd. Een tweede inval in de Pendsjaub (October 1805) werd achtervolgd door een verdrag, waarbij hij een gedeelte van zijn rijk aan de Engelschen afstond, terwijl hij in zijn gezag over het andere gedeelte bevestigd werd. Op hem volgde zijn onechte, doch aangenomen zoon Malhar Rao, die in 1817 op nieuw in verzet kwam tegen de Engelschen, doch den 21sten December van dat jaar bij Mahidpore de nederlaag leed. Malhar Rao moest zich nu, volgens het verdrag van Mundessore, plaatsen onder de beschermheerschappij der Britten. Na zijn dood (1833) ontstond er verdeeldheid over de troonopvolging, weshalve er de Engelsche resident en de moeder van den overledene het bewind in handen namen, totdat in 1857 Malkerdsji Rao, tot een ander geslacht behoorende, onder goedkeuring van het Britsch bestuur den schepter verkreeg. Gedurende den opstand van laatstgenoemd jaar bleef hij getrouw aan de Engelschen.