Holtzheim (Petrus), verdienstelijk geneeskundige, geboren te Deventer in het laatst der 16de eeuw, ontving zijne opleiding te Keulen en bekleedde er vervolgens gedurende 25 jaar het hoogleeraarsambt in de geneeskunde. Tevens was hij eerste geneesheer en raad van Philips Willem I, Pfalzgraaf aan de Rijn, hertog van Beijeren, Cleef, Gulick enz., alsmede visitator en examinator van apothekers en chirurgijns te Keulen. Hij overleed aldaar den 30sten October 1659. Hij schreef: „Prognosis vitae et mortis etc. (1605)”, — „Descriptio fontis medicati, vulgo Tilleborn dicti, prope Andemnacum (1620)”, — „Essentia Hellebori rediviva etc. (1623)”, — „Pharmacopoeia sive dispensatorium Coloniense etc. (1627)”, — en „De admiranda curatione scroti, post gangraenam delapsi (1627)” Holtzmann Holtzmann (Adolf), verdienstelijk Duitsch taalkenner, geboren te Karlsruhe den 2den Mei 1810, studeerde eerst te Berlijn in de godgeleerdheid, wijdde zich vervolgens te München aan oud-Duitsche taalkunde, en legde te Parijs onder Burnouf zich toe op het Sanskriet.
Na zijn terugkeer werd hij de leermeester en opvoeder van den jongen prins van Baden en zag zich in 1852 benoemd tot gewoon hoogleeraar in de Duitsche taal- en letterkunde te Heidelberg. Van zijne geschriften vermelden wij: Eene uitgave van de oudFrankische vertaling van het werk van Isidoras „De nativitate (1836)”, — „Ueber den Umlaut (1843)”, — „Ueber den Ablaut (1844)”, — „Ueber das Verhältnisz der Malberger Glosse zum Text der Lex Salica (1852)”, — en „Ueber den griechischen Ursprung des Indischen Thierkreises (1844)”. Voorts leverde hij: „Indische Sagen (1845—1847, 3 dln; 2de druk 1854, 2 dln)”, — „Beiträgen zur Erklärung der persischen Keilinschriften (1845)”, — „Celten und Germanen (1855)”, — „Untersuchungen über das Nibelungenlied (1854)”, — eene critische uitgave van het „Nibelungenlied (1857; 2de druk 1863)”, — van de „Klage (1859)”, — en van den „Groszen Wolfdieterich (1865)”. Zijn laatste werk was de eerste afdeeling (Specielle Lautlehre, 1870) van eene „Altdeutsche Grammatik”, welke uit 3 deelen zou bestaan. Hij overleed den 3den Julij 1870.
— Zijn broeder, Karl Heinrich, Alexander Holtzmann, geboren te Karlsruhe den 23sten October 1811 en overleden den 25sten April 1865 als directeur der polytechnische school te Stuttgart, heeft zich, behalve door andere geschriften, bekend gemaakt door zijne „Grundzüge der Mechanik und Machinenlehre (1851; 2de druk 1853)”, — en een andere broeder, Karl Julias Holtzmann, geboren te Karlsruhe den 6den Mei 1804, was eerst aldaar hoogleeraar in de godgeleerdheid aan het lycéum en daarna in hooge Kerkelijke waardigheden werkzaam, — terwijl een zoon van laatstgenoemde , Heinrich Julius Holtzmann, geboren te Karlsruhe den 17den Mei 1832, sedert 1861 de betrekking bekleedde van buitengewoon hoogleeraar in de godgeleerdheid te Heidelberg en in 1865 gewoon hoogleeraar werd, terwijl hij op letterkundig gebied lof verwierf door zijne geschriften: „Kanon und Tradition (1829)” en „Die synoptischen Evangelien, ihre Entstehung und ihr geschichtlicher Character (1863)”, door zijne medewerking aan Bunsen's „Bibelwerk” en door een bundel „Predigten (1865)”. Hij behoort tot de vertegenwoordigers der moderne rigting.