Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hofmann

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij :

Johann Christian Konrad Hofmann, een verdienstelijk Duitsch godgeleerde.

Hij werd geboren te Nürnberg den 21sten December 1810, studeerde te Erlangen in de geschiedenis, doch wijdde zich te Berlijn aan de theologie. In 1833 werd hij leeraar in de geschiedenis, het Hebreeuwsch en de godsdienst aan het gymnasium te Erlangen en vestigde er zich als privaatdocent in 1835 in de wijsbegeerte en in 1838 in de godgeleerdheid.

Intusschen waren van hem: „Die siebzig Jahre des Jerimias und die siebzig Jahrwochen des Daniel (1836)” en „Geschichte des Aufruhrs in den Cevennen (1837)” in het licht verschenen. Voorts schreef hij een „Lehrbuch der Weltgeschichte (1839, 2 dln; 2de druk 1843)”, werd in 1841 buitengewoon hoogleeraar, doch verwisselde in het daarop volgende jaar Erlangen met Rostock.

In 1845 keerde hij naar Erlangen terug, waar hij met Höfling en Thomasius de redactie van het „Zeitschrift für Protestantismus und Kirche” op zich nam.

Hij behoort tot de vocalen van de Erlanger school voor nieuwere (conservatieve) theologie, en schreef: „Weiszagung und Erfüllung (1841— 1844, 2 dln; 2de druk 1857—1860)”, — „Der Schriftbeweis (1852—1856, 2 dln)”, — en „Die heilige Schrift des Neuen Testaments zusammenhangend untersucht (1882)”.

Friedrich Hofmann, een Duitsch dichter en schrijver. Hij werd geboren te Coburg den 18den April 1818, bezocht de universiteit te Jena, waar hij zich al spoedig met letterkundige werkzaamheden bezig hield, voor de boekhandelaars werkte, opstellen in tijdschriften plaatste, en het tooneelspel „Die Schlacht bei Foksan (1838)”, — een „Rundgemalde von Koburg (1840)” — en de opera „Die verwünschte Prinzesz” in het licht gaf.

Nadat hij voorts geruimen tijd te Eisenberg en Zerbst (waar hij de satire „Die Nacht im Wallfisch” schreef) vertoefd had, ging hij in 1841 naar Hildburghausen, om er aan het groote „Konversationslexikon van Meyer te werken. In Mei 1855 vertrok hij als hofmeester van den graaf von Mensdorf naar Italië en vervolgens naar Einöd bij Cilly, doch keerde in 1856 naar Hildburghausen terug om aan Meyer’s „Universum” zijne krachten te wijden.

In 1858 stichtte hij te Leipzig het geïllustreerde weekblad „Die Glocke”, nam de redactie op zich van Payne's „Panorama des Wissens und der Gewerbe”, en leverde bijdragen in het „Universum”. Ook was hij in 1861 medewerker aan de „Gartenlaube”, terwijl hij de grondlegger werd van het „Centralkomité für W. Bauers deutsches Taucherwerk”. Wijders heeft men van hem: „Gedichte (1842)”, — „Die Volksmundarten und ihre poetische Benutzung (1845)”, — „Frankens Sangerfeste (1846)”, — „Gedichte (1848)”, — „Die Veste Koburg (1855)”, — en „Fritz Hofmanns Quackbrünnla (1857)”.

Algemeen verspreid zijn des dichters „Kinderfeste”, voorzien van uitmuntende muziek van Julius Otto. Merkwaardig is ook de door hem en J. Meyer gestichte „Weihnachtsbaum für arme Kinder”, eene verzameling van dichterlijke voortbrengselen van hem en zijne tijdgenooten, welke in duizende exemplaren in 30 of 40 Duitsche steden van wege het Bibliographisch Instituut gratis worden verspreid, om er voor de opbrengst een aangenaam Kerstfeest te verschaffen aan arme kinderen.

Hofmann is een verdienstelijk volksdichter, vooral wanneer hij in zijn vaderlandsch dialect den teugel viert aan zijne geestigheid. In zijne grootere gedichten gloeit eene opregte vrijheidsliefde, en zij geven getuigenis van eene rijke verbeelding.

August Wilhelm Hofmann, een uitstekend scheikundige. Hij werd geboren te Gieszen den 8sten April 1818, bezocht er het gymnasium en de universiteit, wijdde er zich onder de leiding van Liebig aan de scheikunde en werd zijn assistent.

Reeds in dien tijd deed hij ontdekkingen omtrent de bases van den steenkolenteer en de vervorming van den indigo, welke den grondslag legden voor het trekken van kleurstoffen uit teer.

In het voorjaar van 1845 vestigde hij zich als privaatdocent in de chemie te Bonn, zag er zich weldra tot buitengewoon hoogleeraar benoemd, en gaf eerlang gehoor aan eene eervolle roeping uit Londen, waar men hem aan het hoofd plaatste eener scheikundige leerschool, onder het beschermheerschap van prins Albert door eenige voorname staatsmannen en geleerden gesticht.

Zij werd in het najaar van 1845 onder den naam van „Royal College of Chemistry” te Londen geopend, en verhief zich in korten tijd tot zulk een bloei, dat de regering haar in 1853 overnam als de chemische sectie der mijnschool (Royal School of Mines). Meest alle jonge scheikundigen van naam in Engeland hebben er hunne opleiding ontvangen. Buiten zijne lessen ontwikkelde Hofmann eene verbazende werkzaamheid op het gebied van scheikundig onderzoek.

In 1855 werd hij, zonder het professoraat te verliezen, belast met eene voordeelige betrekking bij de munt. Op alle wereldtentoonstellingen behoorde hij tot beoordeelaars. Geruimen tijd wees hij de schitterende aanbiedingen van de hand, hem gedaan door Duitsche regéringen, die hem aan Duitsche universiteiten wenschten te verbinden, totdat hij eindelijk gehoor gaf aan een eervol beroep naar Bonn, waar hij aan het hoofd zou staan van een nog op te rigten laboratorium. Voordat dit laatste gereed was, werd hem in 1864 het hoogleeraarsambt in de scheikunde te Berlijn opgedragen met den last, om ook dáár een dergelijk laboratorium te stichten als te Bonn.

Sedert het voorjaar van 1865 is hij er met den meesten ijver werkzaam.

Talrijke opstellen heeft hij geplaatst in het „Journal of the Chemical Society of London,” en in de „Transactions of the Royal Society”. Onder de scheikundige nasporingen van Hofmann bekleeden die over ammoniak en aniline eene belangrijke plaats.

Reeds in 1850 deed hij de merkwaardige ontdekking, dat men in ammoniak de waterstofatomen trapsgewijs vervangen kan door alkoholgroepen, en dat men op deze wijze eene groote menigte stoffen kan voortbrengen, wier kennis een grooten invloed had op de ontwikkeling der organische chemie van den nieuweren tijd.

Zijn voortgezet onderzoek bragt hem tot de ontdekking der ammoniumbases (1851), waarmede hij beschouwingen verbond over de phosphorusbases, over de polyammoniakken, over de isocyanide en over mosterdolie.

Eindelijk is men aan hem eene reeks van gewigtige onderzoekingen verschuldigd over de kleurstoffen in teer, welke in den jongsten tijd eene omwenteling hebben te voorschijn geroepen op het gebied der verwerp. Het anilinerood, dat gewoonlijk met den naam van fuchsine bestempeld wordt, is het eerst door hem waargenomen, en zijne uitmuntende verhandelingen over de bestanddeelen en het scheikundig karakter dezer verbinding hebben den grondslag gelegd voor eene algemeene theorie der teerkleurstoffen.

Ook ontdekte hij eene prachtige paarse kleurstof, welke naar zijn naam genoemd is.

Voor zijne merkwaardige ontdekkingen op het gebied der industrie ontving hij op de wereldtentoonstelling te Parijs (1867) één der groote prijzen. Hij schreef onderscheidene werken over hygiëne en over chemische technologie.

Van zijne „Einleitung in die moderne Chemie 1865)” verscheen in 1871 de 5de druk.

Johann Michaël Ferdinand Heinrich Hofmann, een verdienstelijk Duitsch historieschilder. Hij werd geboren te Darmstadt den 19den Maart 1824 en toonde reeds vroeg blijken van zijn aanleg voor de kunst. De graveur Rauch gaf hem onderwijs in het teekenen, en in 1843 spoedde hij zich naar de Académie te Dusseldorf, waar hij onder de leiding van Schadow zijne eerste groote schilderij vervaardigde.

In 1845 penseelde hij eene „Graflegging van Christus”, bezocht voorts Nederland en België, München, Düsseldorf en Praag, en begaf zich in 1854 naar Italië, waar hij 5 jaar vertoefde. Hier ontstond zijn prachtig stuk „De gevangenneming van Christus”. Na zijn terugkeer uit Italië schilderde hij in de ouderlijke woning „Othello en Desdemona”, en in 1862 vestigde hij zich te Dresden, waar hij lid werd der Académie en zich tevens als professor aan deze verbond.

Bij voorkeur bepaalde hij zich bij Bijbelsche onderwerpen. In 1860 schilderde hij „Eene Madonna met Petrus en Paulus”, — in 1861 „De verschijning van Christus aan Maria Magdalena”, — en in 1868 eene „Opstanding”. Van zijne vele fraaije stukken, wordt „De overspelige vrouw”, in het muséum te Dresden, als het beste geroemd.

< >