Hesperiden (De) of dochters van den Nacht — volgens anderen van Phorcys en Ceto, van Atlas, van Hésperus of van Zeus en Themis, — waren volgens Apollodorus 4 zusters, namelijk Aegle, Erytheia, Hestia en Arethusa, en volgens Apóllonius 3, te weten: Hesperia, Krytheis en Aegle, — terwijl Diodorus er 7 vermeldt. Zij bewaakten met den honderdkoppigen draak Ladon in haren tuin de gouden appelen, welke Here (Juno) bij haar huwelijk met Zeus (Jupiter) van Gaea ten geschenke ontvangen had. Die tuin der Hesperiden lag volgens Apollodorus op het Atlasgebergte, doch volgens Hesiodus in het verre westen.
Héraclés (Hérculés) maakte zich van die gouden appelen meester en schonk ze aan Eurystheus. Deze echter liet ze hem behouden, waarna de held ze ten geschenke afstond aan Athene (Minerva), die ze weder in genoemden tuin nederlegde.