Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Herwerden

betekenis & definitie

Herwerden (Henricus van), een verdienstelijk Nederlandsch letterkundige, geboren te Beetsterzwaag den 17den September 1831, ontving zijne opleiding aan het gymnasium te Assen, studeerde te Leiden en promoveerde aldaar in de letteren den 15den December 1855 na het verdedigen eener dissertatie, getiteld: „Observationes criticae in fragmenta poetarum comicorum Graecorum”, welke de onderscheiding genoot, dat hare resultaten werden opgenomen in Jacobi's Supplementband op Meineke's beroemd werk: „Fragmenta Comicorum Graecorum.” In het najaar van 1856 ondernam hij, na reeds 2 jaren op het instituut van dr. de Baadt te Noordheij bij Voorschoten de oude talen te hebben onderwezen, op raad van de hoogleeraren Bake en Cobet, eene wetenschappelijke reis naar Frankrijk, Italië en Spanje, — en wel naar laatstgenoemd land met eene missie van de Koninklijke Académie van Wetenschappen en ondersteund door de Nederlandsche regéring. Na eene afwezigheid van bijna 3 jaren werd hij eerst docent der oude talen aan het instituut van Mensing te Rijswijk, in 1860 derde praeceptor aan het stedelijk gymnasium te Groningen, in 1862 leeraar in de Grieksche taal aan het gymnasium te ’s Hage, en in 1864 gewoon hoogleeraar aan de académie te Utrecht, belast met het onderwijs in de Grieksche en Latijnsche taal- en letterkunde. Hij aanvaardde laatstgenoemde betrekking den 28sten October van dat jaar met eene „Oratio inauguralis de recentiorum literarum cognitione futuro philologo haud contemmenda,” en is aldaar bij voortduring werkzaam.

Van de geschriften van van Herwerden vermelden wij: „Specilegium Vaticanum (1860)”, — „Excercitationes criticae in poeticis et prosaicis quibusdam Atticorum monumentis (1862)”, — „Dionysii Halicarnassensis Epistolae criticae tres (e codicibus maxime Italicis a se primo excussis emendatiores et integriores edidit H. v. H. (1861)”, — „Excercitationes criticae in poeticis et prosaicis quibusdam Atticorum monumentis (1862)”, — Lysiae orationes selectae (1863)”, — „Nova addenda critica ad Meinekii opus quod inscribitur Fragmenta Comicorum Graecorum (1864)”, — „Sophoclis Oedipus Rex (1867)”, — „Analecta critica ad Thucydidem, Lysiam, Sophoclem, Aristophanem et Comicorum Graecorum fragmenta (1868)”, — „Studia Thucydidea (1869)”, — „Animadversiones philologicae ad Theognidem, etc. (1870)”, —„Studia critica in poetas scenicos Graecorum (uitgegeven door de Koninklijke Académie van Wetenschappen, 1872)”, — „Ion Euripideus (1875)”, — voorts talrijke opstellen in het philologisch tijdschrift „Mnemosyne”, waarvan hij sinds 1856 medewerker is, — in het Berlijnsche tijdschrift „Hennes”, in de „Verslagen en Mededeelingen” der Koninklijke Académie van Wetenschappen, en elders. Hij is lid van laatstgenoemde Académie, alsmede van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap.

< >