Hêliand, Heljand of Heiland is de naam van een oud-Nederduitsch of oud-Saksisch gedicht, waarschijnlijk op last van Lodewijk de Vrome door een uitstekenden Saksischen zanger opgesteld.
Daarin wordt het leven van Jezus volgens de Evangeliën geschetst, en niet ten onregte bestempelt men het met den naam van „oudste Duitsche Messiade”. Christus is daarin de held en vertoont zich in de hoogste glorie, welke een oud-Duitscher kende,namelijk als een magtig vorst, die, door zijne getrouwen omstuwd en door groote scharen gevolgd, door het land trekt om weldaden uit te deelen. Het gedicht bestaat uit korte allitterérende verzen en onderscheidt zich door eene kernachtige taal, door levendigheid van schildering en door poëtischen gloed. De „Hêliand” is door A. Schmeller (1830—1840, 2 dln) volgens de overgeblevene 2 handschriften — één thans te München en één in het Britsch Muséum — in het licht gegeven. Het is afkomstig uit de 9de eeuw en welligt slechts een gedeelte van een veel grooter geschrift, hetwelk eene dichterlijke bewerking der geschiedenissen van het Oude en Nieuwe Testament bevatte. Vrij algemeen is men van oordeel, dat de opsteller afkomstig was uit Westfalen, doch daarvoor bestaat geene zekerheid. Het is voorts merkwaardig als nagenoeg het eenige geschrift, dat wij in de oud-Saksische taal bezitten. Nieuwe uitgaven van dit gedicht werden onder anderen bezorgd door Simrock (2de druk 1866), Grein (1854) en Rapp (1856), terwijl men tot opheldering daarvan veel belangrijks vindt in de „Deutsche Alter-thümer im Heliand (1845; 2de druk 1862)” van Vilmar.