Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Helgoland

betekenis & definitie

Helgoland, in het Engelsch Heligoland, is een klein, aan Groot-Brittanje toebehoorend rots-eiland, hetwelk zieh in de Noordzee ter hoogte van 65 Ned. el boven de oppervlakte harer wateren verheft. Het ligt 7½ Duitsche mijl van het naaste punt van Sleeswijk (Eiderstedt) en 9½ Duitsche mijl van Cuxhaven, en beheerscht de monden van de Elbe, Weser en Eider, terwijl het door eenige zandplaten, klippen en riffen omgeven is.

Het eiland wordt verdeeld in het Lage en Hooge land. Dit laatste heeft een omtrek van 4200 schreden en verheft zich 30 tot 50 Ned. el boven de zee. Daarvóór ligt het Lage Land, uit rood leem en gerolde steenen bestaande, met een omtrek van naauwelijks 1200 schreden. De drooge zandplaten, waarmede Helgoland omstreeks eene eeuw geleden nog verbonden was, beslaan slechts 2/5 der oppervlakte van het eiland. Omstreeks een kwartier uur gaans ten oosten van het Lage Land verheft zich een duin met eene lengte van 300, eene breedte van 100 en eene hoogte van 7 Ned. el, en aan het westelijk strand van dezen vindt men de badplaats.

Het hoogere gedeelte bestaat wel is waar uit rotsen, maar deze zijn bedekt met eene vruchtbare aardlaag, waarop gras, klaver, gerst, aardappels en lage heesters groeijen. Daar verrijst ook de vuurtoren ter hoogte van 80 Ned. el boven de oppervlakte der zee. Voorts ligt er een stadje met 350 huizen, terwijl het Lage Land ook nog een 70-tal woningen telt. Vischvangst en loodsdienst vormen er belangrijke bronnen van bestaan voor de ingezetenen, wier aantal omstreeks 2500 bedraagt. Zij zijn van Frieschen oorsprong en bezigen een Frieschen tongval, hoewel in de school en de kerk het Hoogduitsch in zwang is. Er zijn vele varenslieden, en het verblijf der talrijke badgasten verschaft er brood aan velen. Men heeft er voorts 2 havens, welke door 4 batterijen worden verdedigd.

Dit eiland droeg in den ouden tijd den naam van Fosite of Fosete-land naar de Friesche godin Foseta, aan welke een tempel en eene bron geheiligd waren; doch nadat Willebrord de dienst der afgoden vernietigd had, noemde men het, als den zetel der Christelijke zending, het Heilige Land of Helgoland. Het behoorde vervolgens tot het hertogdom Sleeswijk-Holstein, was tot aan 1712, toen Denemarken er zich meester van maakte, het eigendom der Hertogen van Holstein-Gottorp, doch werd in 1807 door de Engelschen bezet. Het was vervolgens tijdens het continentaalstelsel het hoofdstation van den sluikhandel. Bij den Vrede van Kiel (1814) werd het door Denemarken aan Engeland afgestaan. De Britsche regéring vordert van het eiland geene opbrengsten en doet het besturen door een gouverneur, — gewoonlijk een officier van den staf. Onder zijn beheer worden de algemeene belangen van het eiland door 6 raadsheeren, 8 wijkmeesters en 16 oudsten behartigd.

De oud-Friesche wetten vormen het Helgolander landregt, hetwelk uit slechts 14 artikels bestaat. De inwoners zijn over het algemeen eenvoudig en naauwgezet van zeden, zoodat er nooit eene gevangenis geweest is. Eene algemeene burgervergadering onderzoekt jaarlijks den staat der inkomsten en uitgaven van het eiland, en ieder hoofd des huisgezins kan daarbij het woord voeren. De Helgolanders behooren tot de Evangelische Kerk en kiezen zelven hunne predikanten; de jongste van deze leidt tevens het onderwijs in de hoogste klasse der school. — Het zeebad kwam er in 1826 tot stand, op voorstel van von der Decken, en wordt na het openen van een regelmatig stoombootverkeer met Hamburg, druk bezocht. Het badsaizoen begint in het midden van Junij en duurt tot September.

< >