Hamilton is de naam van een beroemd Schotsch geslacht, afstammende, naar men meent, van Gilbert, wiens vader, William de Hamilton, ten tijde van Eduard I grootkanselier van Engeland, den gunsteling van Eduard II, John Spencer, in een tweegevecht doodde, en de wijk nam naar Schotland, waar Robert Bruce hem in 1323 met den burgt Cadyow, het tegenwoordige vlek Hamilton, in het graafschap Lanark beleende. Intusschen behoorde zekere sir Walter de Hamilton reeds in 1292 tot de Schotsche edelen, die den eed van trouw aan Eduard I aflegden, en waarschijnlijk heeft deze van Robert Bruce de heerlijkheid Cadyow verkregen.
— Een zijner nakomelingen, James Hamilton (✝️1460), werd verheven tot lord en tot pair van Schotland. — Hooger klom het aanzien van dit geslacht, toen zijn zoon en erfgenaam James Hamilton (✝️1479) in het huwelijk trad met Maria, de oudste zuster van Jacobus III, en hierdoor bezitter werd van het graafschap Arran.
— De leden van dit geslacht verkeerden steeds in bloedige veete met die van het geslacht Douglas, en dit gaf meermalen aanleiding tot burgeroorlogen.
— James Hamilton, als erfgenaam van zijne moeder graaf van Arran, nam gedurende de minderjarigheid van Jacobus V ijverig deel aan het staatsbestuur, en overleed in 1529.— Zijn zoon James, tweede graaf van Arran, zag zich in 1549 door Hendrik II van Frankrijk begiftigd met het hertogdom Châtelherault in Poitou.
Het Schotsche Parlement had hem na den dood van Jacobus V (1542) tot vermoedelijken erfgenaam van den troon verklaard en hem gedurende de minderjarigheid van koningin Maria Stuart het regentschap opgedragen.
Daar hij echter aanvankelijk de Hervorming begunstigde en de Engelschgezinde partij ondersteunde, zochten de cardinaal Beatoun, de koningin-moeder, Maria de Guise, en graaf Lennox hem het staatsgezag te betwisten. Dewijl hij zeer vredelievend van aard was, droeg hij na eenige tegenstribbeling in 1554 tegen uitkeering van een jaargeld het regentschap over aan de Koningin-moeder.
Hij zelf en zijn broeder John Hamilton, die als staatssecretaris en bisschop van St. Andrews eene belangrijke rol vervulde, behoorden tot de R. Katholieke partij, terwijl de overige leden van dit geslacht ijverige Protestanten waren.
Gedurende de staatkundige woelingen, die bij den terugkeer van koningin Maria ontstonden, schaarden zich de Hamiltons aan de zijde van deze, en toen Maria van den troon gestooten en Murray, haar onechte broeder, in 1567 als regent opgetreden was, vormden de Hamiltons de partij der vrienden van het koninklijk gezag.
Deze partij overreedde Maria om haren afstand te herroepen en was oorzaak van het gevecht bij Langside (15 Mei 1568), waarna Maria de wijk moest nemen naar Engeland. Een zekere James Hamilton of Bothwellhaugh, die in genoemd gevecht gevangen genomen en van zijne bezittingen beroofd was, bragt in 1570 den regent Murray door sluipmoord om het leven. Hierdoor kregen de Hamiltons op dat oogenblik het gezag in handen. Doch weldra kwam graaf Lennox door Engelands invloed in het bezit van het regentschap en deed in 1571 den aartsbisschop van St. Andrews te Stirling ophangen. Nu plaatste zich eindelijk de trage hertog de Châtelherault aan het hoofd zijner partij, verklaarde zich vóór de Koningin, die steeds in Engeland vertoefde, bezette de hoofdstad en nam Stirling in bezit, waarbij Lennox gedood werd. Toen voorts in 1572 graaf Morton, een bloedverwant der Hamiltons, zich met het regentschap belastte, keerde Châtelherault tot het ambteloos leven terug en overleed in 1575. Zijn zoon James, die zich naar ligchaam en geest door schitterende gaven onderscheidde, dong naar de hand der Koningin en naar de Schotsche kroon.
Hij werd echter als een ijverig Protestant door de Guise’s hevig vervolgd; deze beroofden hem zelfs van het hertogdom Châtelherault, en daar hij tevens zijn gestel door uitspattingen verwoestte, verviel hij weldra tot krankzinnigheid. Nadat Morton in 1581 onder den jeugdigen koning Jacobus VI, later als Jacobus I koning van Engeland, het schavot beklommen had, werd de magt van het geslacht Hamïlton bijna geheel vernietigd. John en Claude, broeders van den krankzinnigen James, namen de vlugt naar Engeland, doch keerden na den val van hun ergsten vijand, James Stuart, naar Schotland terug, waar zij door den Koning, als getrouwe vrienden zijner Moeder, goed ontvangen en gedeeltelijk in het bezit hunner goederen hersteld werden. John (✝️1604) verkreeg de waardigheid van markies, en Claude werd de stichter van eene zijlijn, namelijk van die der markiezen van Abercorn. De zoon van John, James markies van Hamilton genaamd, zag zich in 1609, na den dood van zijn krankzinnigen oom, verheven tot graaf van Arran, waarna Jacobus I van Engeland hem in 1619 tot graaf van Cambridge en tot ridder der orde van den Kouseband benoemde. Hij overleed in 1625, naar men meent door vergif, hem door zijn mededinger, den hertog van Buckingham, toegediend.
Zijn oudste zoon en erfgenaam James was in den Dertigjarigen Oorlog aanvoerder van troepen, tot hulp van den Zweedschen Koning bestemd, en hielp de zegepraal bij Leipzig bevechten. Na den terugkeer betoonde hij zich een getrouw aanhanger van Karel 1 werd door dezen tot hertog van Hamilton verheven, maar moest den 9den Maart 1649, na de teregtstelling van zijn Koninklijken beschermer, desgelijks het schavot beklimmen. William Hamilton, een broeder van den hertog, sedert 1639 graaf van Lanark en staatssecretaris van Schotland, was bij Karel 1 in ongenade gevallen, omdat hij den burgeroorlog afkeurde, en kwam dientengevolge het Parlement met een aanzienlijk leger te hulp. Weldra echter keerde hij tot de partij der Koningsgezinden terug, en zag zich aan het hoofd geplaatst der troepen, waarmede Karel II zich weder in het bezit wilde stellen der kroon. Hij werd echter in den slag bij Worcester (3 September 1651) door Cromwell gevangen genomen en overleed eenige dagen daarna aan zijne wonden. Hij was de laatste mannelijke telg van den hoofdstam der Hamiltons.
Karel II schonk nu in 1660 de titels en waardigheden van dat geslacht aan William, graaf van Selkirk, een jongeren zoon van den markies van Douglas en gehuwd met Anna, de dochter en erfgename van den hertog.
Daarmede aanvaardde hij ook den naam van Hamilton en overleed in 1694.
Zijn oudste zoon James, vierde hertog van Hamilton, werd in 1711 als hertog van Brandon tot pair van Engeland benoemd. Hij was werkzaam als gezant ten tijde van koningin Anna, ijverde zeer voor het verdrevene vorstenhuis en verloor het leven in een tweegevecht met lord Mohun (15 November 1712). Charles, de derde zoon van William, verkreeg het graafschap Selkirk, doch zijn titel ging over op zijn broeder John, den stamvader der graven van Selkirk, die zich thans weder Douglas noemen. George Hamilton, de 5de zoon, een uitstekend generaal, werd in 1696 graaf van Orkney. Van hem zijn in de vrouwelijke lijn de tegenwoordige graven van Orkney, HamiltonFitzmaurice, afkomstig. Archibald Hamilton, de 7dezoon, overleed als admiraal, en zijn zoon sir William Hamilton was een verdienstelijk oudheidkundige. James, zesde hertog van Hamilton, (✝️1758), was gehuwd met de schoone Elizabeth Gunning, later hertogin van Argyle. Zijn zoon James George, zevende hertog van Hamilton, erfde in 1761 na den dood van den hertog van Douglas de waardigheden van markies van Douglas en graaf van Angus.
Zoowel hij als zijn broeder Douglas Hamilton overleden zonder mannelijke nakomelingen achter te laten, waarna de titels en goederen overgingen op hun oom Archibald, negenden hertog van Hamilton en zesden hertog van Brandon.
Zijn zoon Alexander Hamilton-Douglas, geboren den 3den October 1767 en tot aan het overlijden zijns vaders bekend onder den naam van markies van Douglas en Clydesdale, werd in 1802 lid van het Parlement, behoorde tot de Whigs, en ging in 1806 als ambassadeur naar Rusland. Na zijn terugkeer werd hij lid van het Hoogerhuis, in 1819 opvolger zijns vaders in de hertogelijke waardigheid, voorts ridder der orde van den Kouseband, en overleed den 18den Augustus 1852.
Zijn zoon William Alexander Anthony Archibald, elfde hertog van Hamilton en achtste hertog van Brandon, geboren den 19den Februarij 1811, trad den 23sten Februarij 1843 in het huwelijk met prinses Marie Amalie Elisabeth Karoline van Baden, en overleed te Parijs den 15den Julij 1863.
Zijn oudste zoon en opvolger, William Alexander Louis Stephen Hamilton-Douglas, is geboren den 12den Maart 1845. Het hoofd der mannelijke lijn van het geslacht Hamilton is James, markies van Abercorn, geboren den 21sten Januarij 1811.
Hij werd bekleed met de betrekkingen van lord-luitenant van Donegal en van lid van den geheimen raad, en versierd met de orde van den Kouseband.
Onder den naam Hamilton vermelden wij voorts afzonderlijk:
Alexander Hamilton, één van de stichters der Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Hij werd geboren den 11den Januarij 1717 op het West-Indische eiland Nevis, kwam op 14-jarigen leeftijd in het huis van den aanzienlijken koopman Grüger te New-York en ontving aan het Columbia-college aldaar eene wetenschappelijke opleiding. Toen de verdeeldheid tusschen de Koloniën en het Moederland aan den dag kwam, verdedigde hij de regten van eerstgenoemden met woord en pen, en bij het uitbarsten der vijandelijkheden nam hij dienst als kapitein der artillerie bij het Amerikaansche leger, en verwierf het vertrouwen van Washington, die hem tot zijn adjudant benoemde, zoodat hij in deze betrekking en als vriend van den opperbevelhebber grooten invloed had. Toen de vrede gesloten werd, was hij kolonel. Nu legde hij zich met ijver toe op de regtsgeleerdheid en behoorde weldra tot de meest-gezochte advocaten van NewYork.
Hij werd er afgevaardigd naar het Congrès, zag zich in 1786 benoemd tot lid der Wetgevende Vergadering, en in het volgende jaar had hij als afgevaardigde van New-York zitting in de vergadering te Philadelphia, waar beraadslaagd werd over de nieuwe constitutie. Met Madison droeg hij veel bij tot het ontwerpen eener grondwet. Daar hij, als tegenstander der Democraten, op de eenheid en onafhankelijkheid van het bestuur der Unie aandrong en den statenbond in een krachtigen bondstaat wilde herscheppen, werd hij de stichter der foederalistische partij, en had als zoodanig van de anti-foederalisten — vooral ook van Jefferson — veel te lijden. Met Jay en Madison gaf hij eene reeks van opstellen in het licht, welke, onder den titel „The federalist” verzameld, de aanneming der constitutie moesten voorbereiden. Op de vergadering te New-York, die in 1788 over het lot van het wetsontwerp beslissen moest, was hij in denzelfden geest werkzaam.
Bij de zamenstelling van een nieuw bestuur zag hij zich tot secretaris van Financiën benoemd. De treurige toestand van het staatscrediet en het gebrek aan alle statistieke gegevens maakten die betrekking hoogst moeijeljjk. Om het crediet op te beuren, regelde hij de binnenlandsche schuld, stichtte eene bank, voerde belastingen in, legde in weerwil van den hevigen tegenstand een accijns op den brandewijn, en werd alzoo de schepper van een regelmatig geldelijk beheer in Amerika. Daar de Democraten zeer op hem verbitterd bleven, legde hij in 1795 zijne betrekking neder, om zich weder aan de regtsgeleerde practijk te wijden.
Toen in 1798 een oorlog met Frankrijk dreigde uit te barsten, werd hij op voordragt van Washington tot onderbevelhebber van het leger benoemd, en na den dood van dien staatsman in 1799 zag hij zich tot aan het sluiten van den Vrede met het opperbevel belast. Daarna keerde hij tot het burgerlijk leven terug en geraakte in 1804 met kolonel Burr in strijd over staatkundige gevoelens.
Daar Hamilton zijne woorden niet wilde intrekken, kwam het tusschen die beiden tot een tweegevecht, waarin Hamilton, eene wond ontving, waaraan hij den volgenden dag — 12 Julij 1804 — overleed.
Anthony, graaf van Hamilton, afkomstig uit een jongeren tak van den stam der Schotsche hertogen. Hij werd geboren in Ierland in 1646, volgde met zijne ouders na de teregtstelling van Karel I de Koninklijke Prinsen naar Frankrijk, keerde na de troonsbeklimming van Karel II naar Engeland terug (1660) en ontving, wegens zijne R. Katholieke geloofsbelijdenis, van dezen geen ambt, terwijl vervolgens Jacobus II hem met een regement infanterie in Ierland en met het opperbevel van Limerick begiftigde. Toen Jacobus II, na het verlies van den troon, in Frankrijk eene wijkplaats gevonden had, begaf ook Hamilton zich derwaarts en overleed te St. Germain-enLaye in 1720. Zijne geschriften, vooral zijne „Contes de féerie (1805, 3 dln)”, zijn ongemeen geestig, en zijne „Mémoires de Grammont” leveren belangrijke bijdragen tot de kennis der zeden van dien tijd. Een van de beste uitgaven zijner gezamenlijke werken is die van Auger (1812, 4 dln).
Emma, lady Hamilton, geboren omstreeks het jaar 1761 in het graafschap Chester. Zij was de onechte dochter van eene dienstmaagd uit Wales, Harte genaamd, kwam op 13-jarigen leeftijd als kindermeisje in dienst te Hawarden, vertrok 3 jaar later als dienstmeid naar Londen, en werd er, na velerlei lotgevallen, de bijzit van kapitein, later admiraal sir John Willet Payne. Zij ontving inmiddels goed onderrigt en eene uitstekende vorming, waarna Payne haar overdeed aan den ridder Featherstonhaugh.
Deze, die haar aanvankelijk medenam naar zijn buitenverblijf in Sussex, gaf haar weldra haar afscheid, waarna zij naar Londen terugkeerde en tot de diepste ellende verzonk. Hier vond haar zekere doctor Graham, die zich berucht gemaakt heeft door het inrigten van eene „hemelsche sponde”, waar alles moest medewerken, om dengene, die er zich op nederlegde, het hoogste zingenot te bezorgen.
Deze doctor koos haar tot zijne godin Hygieia, in welke betrekking zij in een doorzigtig gaas was gehuld. De geestige verkwister Charles Greville uit de familie Warwick leerde de godin kennen. Zij schonk hem 3 kinderen, en hij stond op het punt om met haar te huwen, toen dat plan in 1789 door zijn bankroet verijdeld werd. Om ondersteuning te verkrijgen van zijn oom sir William Hamilton, gezant te Napels, zond hij Emma derwaarts, en zij behaagde zoozeer aan dien diplomaat, dat deze eene schikking trof met Greville, inhoudende, dat laatstgenoemde hem zijne maitres afstond, waarna Hamilton de schulden van zijn neef zou betalen.
Hamilton trouwde met haar te Londen in 1791 en stelde haar voor aan het Hof te Napels, waar zij weldra de vertrouwde werd der Koningin. Van deze vernam zij de vijandelijke gezindheid van Karel IV, koning van Spanje, jegens Engeland, waarna dit laatste zonder oorlogsverklaring de Spaansche schepen wegroofde.
Reeds te Napels had zij betrekking aangeknoopt met Nelson, die na den slag bij Aboekir haar verklaarde minnaar werd en dien zij in de reactionaire politiek van het Hof van Napels zocht te wikkelen. Toen hij in 1800 zijne bevelhebberschap nederlegde, vergezelde zij hem en haren echtgenoot naar Engeland, waar zij van een dochter beviel, welke den naam van Nelson ontving. Na den dood van haren gemaal betrok zij het kasteel Merton-Place, dat Nelson voor haar gekocht had; maar na zijn dood in 1805 verviel zij op nieuw tot een losbandig leven, verliet met hare dochter het Engelsche grondgebied, en overleed op een buitenverblijf bij Calais den 16den Januarij 1815. Hare aantrekkelijkheid was gelegen in de ongemeene schoonheid van haar ligchaam en in de smaakvolle sierlijkheid van hare kunstmatig aangenomen houding en gebaren. Ook houdt men haar voor de uitvindster van den sjaaldans. Geldelijke verlegenheid drong haar tot de uitgave der vertrouwelijke brieven van Nelson (1815, 2 dln).
James Hamilton, den uitvinder der naar hem genoemde methode, om vreemde talen te leeren. Hij werd geboren te Londen in 1769, vestigde zich in 1798 te Hamburg, waar hij onder de leiding van den Franschen generaal d'Angeli Duitsch leerde zonder met de spraakkunst te beginnen, en begaf zich in 1815 naar Noord-Amerika, waar hij dezelfde methode in toepassing bragt bij zijn onderwijs in de Fransche taal. Later keerde hij naar Europa terug, en overleed te Dublin den 31sten October 1831. Zijne methode vereischt, dat de leerling beginne met de vreemde taal onder de leiding van den leermeester te lezen en daarbij de beteekenis der woorden in het geheugen te prenten, om zich vervolgens door de verklaring van den onderwijzer met de regels der spraakkunst bekend te maken.
Zij komt dus in vele opzigten overeen met die van Jacotot (zie aldaar), waarvan zij echter ook verschilt. Deze leerwijze heeft in geheel Europa en ook in Amerika veel opgang gemaakt, maar vond, wegens gemis van grondigheid, vooral in Duitschland hevige bestrijders.
Patrick Hamilton, den eersten belijder der Protestantsche godsdienst in Schotland. Hij werd geboren in 1503 en was, naar men meent, een bloedverwant van den graaf van Arran en van het Huis der Stuarts. Hij studeerde te St. Andrews, en toen het gerucht der nieuwe leer er doordrong, begaf hij zich naar Duitschland en verdedigde te Marburg met ijver de leerstellingen der Hervormers.
Na zijn terugkeer benoemde Jacobus V hem tot prior in de abtdij Ferm in het graafschap Ross, maar hij beleed tevens onverholen zijne gevoelens.
De bisschoppen, daarover gebelgd, riepen hem naar St. Andrews, waar hij wegens zijne leer, indruischende tegen die der R. Katholieken, een ketter verklaard en ter beschikking der wereldlijke overheid gesteld werd, die hem den 1sten Maart 1527 tot den brandstapel veroordeelde, welk vonnis op dienzelfden dag werd ten uitvoer gelegd. Zijn moed en standvastigheid bij het sterven droegen zooveel bij tot verspreiding der Hervormde leer in Schotland, dat men weldra zeide, dat de wind, die over zijn brandstapel had gewaaid, de smetstof der ketterij naar alle kanten had overgebragt. Zijne geloofsbelijdenis verscheen na zijn dood in het licht.
William Hamilton, een verdienstelijk oudheidkundige. Geboren in 1730, werd hij in 1764 ambassadeur te Napels, waar hij groote belangstelling toonde in de opgraving van Herculanum en Pompeji, en vooral in het behandelen der gedeeltelijk verkoolde papyrus-rollen. Met hulp van zijn tweede gemalin, de beruchte Emma Hamilton (zie boven), bragt hij in 1793 een tractaat tot stand tusschen Napels en Engeland, en bij het naderen der Franschen in 1798 vergezelde hij den Koning naar Palermo. Toen hij in 1800 naar Engeland terugkeerde, verloor hij door schipbreuk een gedeelte van zijne kunstschatten. Eene verzameling van vazen, bekend door de schetsen van Tischbein (1791, 4 dln), had hij verkocht aan het Britsch Muséum. Hij overleed te Londen den 6den April 1803. Zijne nasporingen omtrent den Vesuvius en den Etna heeft hij medegedeeld in zijne „Observations on mount Vesuvius etc. (1772)”, en „Campi Phlegraei (1766—1769)”.
William Hamilton, een uitstekend Engelsch wijsgeer. Hij werd geboren te Glasgow den 8sten Maart 1788 uit eene zijlijn van het hertogelijk geslacht, welke den erfelijken titel droeg van baronet. Hij studeerde te Oxford, wijdde zich te Edinburgh aan de regtsgeleerdheid, en werd aldaar advocaat, zonder echter zich met de practijk te bemoeijen. In 1821 werd hij hoogleeraar in de algemeene geschiedenis aan de universiteit te Edinburgh en plaatste van 1829 tot 1832 in de „Edinburgh Review” eene reeks van merkwaardige opstellen, die later onder den titel van „Discussions on philosophy and literature, education and university reform (1852)” gezamenlijk zijn uitgegeven. Dientengevolge werd hij in 1836 geroepen tot den leerstoel der logica en metaphysica, waarna hij den voormaligen roem van Schotlands wijsgeerige school herstelde.
Hij had zich bekend gemaakt met de wijsgeerige geschriften van alle tijden en volkeren en gevoelde zich vooral aangetrokken door de denkbeelden der Duitsche wjisgeeren. In 1846 bezorgde hij eene uitgave der wijsgeerige geschriften van Reid, en in 1854 maakte hij een aanvang met die der werken van Stewart. De dood verhinderde hem echter, deze te voltooijen. Hij overleed te Edinburgh den 6den Mei 1856.
Zijne „Lectures on rnetaphysics and logic” zijn door Mansel en Veitch uitgegeven (1859—1863 , 4 dln), en eene critiek zijner gevoelens werd in 1885 geleverd door Mill