Hamelsveld (Ijsbrand van), een verdienstelijk Nederlandsch godgeleerde, geboren te Utrecht den 7den Februarij 1743, studeerde aldaar in de theologie, verdedigde er in 1764 eene „Dissertatio philologico-antiquaria de aedibus veterum Hebraeorum” en verwierf in 1765 op eene „Dissertatio theologica inauguralis de moribus antediluvianis typo morum adventum servatoris antecessurorum” den rang van doctor in de godgeleerdheid. Daarna was hij achtervolgens predikant te Durgerdam, Grootebroek en Goes, alwaar hij wegens gerezene geschillen het predikambt nederlegde. Toen vertrok hij naar Utrecht, waar hij zich met het opstellen van godgeleerde geschriften bezig hield en in 1784 tot hoogleeraar beroepen werd.
Hij aanvaardde die betrekking met eene redevoering: „De statu rei Christianae hodierno, laeto an tristi ? quidque in posterum de eo sperare vel timere debeamus!” Hij was in 1787 een ijverig aanhanger der patriotsche partij, zoodat hem het hoogleeraarsambt ontnomen werd en hij zich genoopt gevoelde, de stad te verlaten. Ook te Amsterdam, waar hij zich wilde vestigen, werd hem het verblijf ontzegd, weshalve hij zich naar Durgerdam begaf. Hier bleef hij tot 1789 en ging toen naar Leiden, waar zijn zoon zich op de regtsgeleerdheid toelegde. Bij de omwenteling van 1795 werd hem aldaar de leerstoel van Boers aangeboden, maar het blijkt niet, dat hij dien heeft aangenomen. In 1796 vertrok hij naar Utrecht, waar de voor hem onteerende besluiten, in 1797 genomen, werden vernietigd, waarna hem ook het hoogleeraarsambt weder werd aangeboden.
Daar de aanneming den toenmaligen titularis van zjjn ambt zou berooven, wees hij het aanbod van de hand en vestigde zich te Amsterdam, vanwaar hij zich naar ’s Hage begaf, toen hij tot lid der Nationale Vergadering gekozen was. Tot Augustus 1797 nam hij er het voorzitterschap waar, en in laatstgenoemd jaar zag hij zich ook tot lid der tweede Nationale Vergadering benoemd. Het aannemen dier betrekking moest hij bij de tegenomwenteling van 1798 met het verlies van zijne waardigheid en met gevangenschap boeten. Toen hij op vrije voeten gesteld was, woonde hij te Amsterdam bij zijn zoon, en overleed er den19den Mei 1812. Hjj was een man van groote geleerdheid, die zich als vertaler, uitlegger en verdediger der Heilige Schrift zeer verdienstelijk heeft gemaakt.
Van zijne talrijke geschriften noemen wij: „De Bijbel verdedigd (1783, 8 dln;
2de druk 1797)”, — „Aardrijkskunde des Bijbels (1790—1798, 6 dln)”, — „Het Oude en Nieuwe Testament en de Apocryphe boeken, met aanmerkingen (1791, 16 dln; .2de druk 1802, 10 dln)”, — „De welmeenende raadgever (1791, 5 dln)”, — „De vraagal (1791—1796, 6 dln)”, — „Bijbelgeschiedenis (1797, 2 dln met platen; 2de druk 1819)”, — „Historisch handboekje van den Bijbel (4de druk 1830)”, — „Algemeene kerkelijke geschiedenis der Christenen, vervolgd door A. Ypey (1799—1817, 26 dln)”, — en „De Bijbel uit het Hebreeuwsch en Grieksch (1805)”. Zijn zoon Willem Ijsbrand van Hamelsveld, geboren te Durgerdam in 1771, was een ervaren regtsgeleerde, die den 12den Februarij 1835 overleed als raadsheer in het Hoog Geregtshof te ’s Hage en onderscheidene regtsgeleerde werken schreef, zooals: „Handleiding tot de regtszaken volgens de Fransche wetten (1811)”, — „De grondwet voor de Vereenigde Nederlanden van 29 Maart 1814, op oudheid, zeden, gewoonten en behoeften des volks gegrond (1815)”, — „Verzameling van gewijsden van het Hoog Geregtshof te ’s Gravenhage, beginnende met het jaar 1814 tot 1822 (1827—1836, 5 dln)”, — „Nederlandsche Pandecten of verzameling van wetten in het koningrijk der Nederlanden (voortgezet door P. Simons, 1827—1844, 10 dln)”, enz.