(Theodorakis) Grivas een Grieksch krijgsman en de aanvoerder der Roemelioten in den vrijheidsoorlog, was kolonel onder Capodisria en lid van het Nationaal Congrès, en later inspecteur-generaal van het Grieksche leger. Ten tijde van het ministérie Armansperg (1837) werd hjj van afpersingen beticht, maar door de regtbank te Nauplia vrijgesproken en weldra tot generaal-majoor benoemd.
Een opstand, door hem aan de Turksche grenzen, in de provincie Acarnanië, verwekt, werd door onderhandelingen van den Franschen gezant Piscatory onderdrukt. Hij begaf zich op een Fransch schip in den Piraeus en werd vervolgens naar Alexandrië gebragt. In 1844 verkreeg hij vergiffenis, waarna hij terugkeerde naar Athene, weder zitting nam in de Kamer van Afgevaardigden, en zich in November op nieuw benoemd zag tot inspecteur-generaal van het leger. In 1847 herhaalde hij de pogingen tot opstand in Acarnanië, doch zij werden ook ditmaal verijdeld door tusschenkomst van den Turkschen bevelhebber van Prevesa. Hjj toefde nu 2 jaar te Janina, en werd hierop wederom in zijne waardigheden hersteld. Zoodra in 1854 het oproer tegen de Turksche heerschappij in Epirus uitbarstte, nam hij zijn ontslag, verzamelde een korps van 1500 man, versloeg de Turken bij Koetzoelios, maar leed vervolgens bij Mezzovo en Damoco tot 2-maal toe zulk eene geweldige nederlaag, dat hij de vlugt moest nemen naar Thessalië. Weldra echter ontving hij amnestie, keerde terug tot zijn post, en belastte zich in Julij 1872 met de portefeuille van Oorlog.
