Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Greuve

betekenis & definitie

Greuve (Fredericus Christianus de), een Nederlandsch letterkundige, geboren te Amsterdam den 6den December 1792, bezocht de Latijnsche school te Amsterdam en in 1811 de R. Katholieke universiteit te Munster, waar hij onder de leiding van den vrijzinnigen George Hermes, den bewonderaar der critische wijsbegeerte van Kant, zijne oefeningen voortzette. Hij vertoefde er slechts een jaar, om zich vervolgens naar het R. Katholiek seminarium te Warmond te begeven. Schoon familie-omstandigheden hem niet vergunden, hier den cursus tot het einde toe bij te wonen, vond hij gelegenheid om naar Rome te gaan, waar hij in een Augustijner klooster opgenomen werd en vervolgens de wijding ontving. Zijne hoop op eene aanstelling bij de Augustijner kerk te Amsterdam werd niet verwezenlijkt, maar hij zag zich als hulpgeestelijke geplaatst, eerst te Amsterdam, toen te Groningen en eindelijk te Utrecht.

Vooral in laatstgenoemde stad beviel zijne prediking ongemeen, zoodat de beschaafdste R. Katholieken aldaar zich beijverden — doch te vergeefs —, om hem eene benoeming te bezorgen tot pastoor te Utrecht. In 1825 werd hij pastoor in het kleine Nieuwendam, doch toen koning Willem I kort daarna het Collegium Philosophicum te Leuven stichtte, werd de Greuve tot hoogleeraar aan die inrigting benoemd. Bij het aanvaarden zijner lessen hield hij eene Latijnsche redevoering „Over de heilzame vruchten, van het Collegium Philosophicum te verwachten.”. Hij bleef er werkzaam tot in 1830, en werd toen als buitengewoon hoogleeraar geplaatst aan de hoogeschool te Groningen en belast met het onderwijs in de encyclopaedie der wijsbegeerte, de logica en de geschiedenis van de philosophie der ouden. Na het overlijden van de Waal (1845) werd hij gewoon hoogleeraar en hield daarenboven collegie over methaphysica, ethica en geschiedenis der nieuwere wijsbegeerte. Zijne bekwaamheid, blijkende in later te noemen geschriften, was oorzaak, dat hij in 1837 eershalve bevorderd werd tot doctor in de letteren, — voorts tot lid der Koninklijke Académie van wetenschappen en van onderscheidene geleerde genootschappen. In 1856 ging hij over tot de Hervormde kerk en trad kort daarna in het huwelijk. Toen hij in 1862 den 70-jarigen ouderdom bereikt had, ontving hij een eervol emeritaat, en overleed den 29sten April 1863. Reeds als hulpgeestelijke gaf hij den „Letterhof voor Roomsch-Katholieken (1822)” in het licht, terwijl in 1823 en 1824 eene dichtverzameling in 2 deelen van hem verscheen.

Toen hij tot hoogleeraar benoemd was, leverde hij eene vrije vertaling van „I. M. Sailers, beknopte herinneringen aan jonge predikers”. In 1837 verscheen van hem: „Wederlegging van Ph. van Heusde’s eerste proeve van wijsgeerige navorschingen in de talen”, — in 1838: „Brieven in antwoord op de brieven van den hoogleeraar Ph. W. van Heusde over het beoefenen der wijsbegeerte enz”, — in 1838 eene vertaling van een wijsgeerig werk van Heinrich Schmid, — in 1840—1843: „Het leven van Jezus, critisch verdedigd tegen Dr. David Friedrich Strauss”, — en in 1862 eene „Redeneerkunde. Eene handleiding bij de beoefening dier wetenschap”. Onderscheidene belangrijke opstellen in maandwerken en geschriften van geringen omvang hebben wij onvermeld gelaten.

< >