Gondar, de hoofdstad van het rijk Amhara en thans ook weder, gelijk te voren, de hoofdstad van geheel Abessinië, de zetel van een aartsbisschop of aboena en zeer dikwijls die van den Koning of Negoes, ligt in de bekoorlijke en vruchtbare velden van het landschap Dembea, ongeveer 2000 Ned. el boven de oppervlakte der zee, 5 of 6 geogr. mijl ten noorden van het Tzana-meer, waarboven zij zich ongeveer 300 Ned. el verheft. Hare wijken zpn door woeste, met bouwvallen bedekte gedeelten van elkander gescheiden, en het geheel vormt een doolhof van straten en kleine huizen met vele hekken, boschjes, boomgroepen en kersengaarden. Op den bergrug verheft er zich het Beit-Negoes (Koningshuis), of het groote kasteel der Abessinische keizers, door de Portugézen in de 16de eeuw gesticht, — eene zamenvoeging van verschillende paleizen, in allerlei stijl gebouwd en met torens en koepels gekroond, die zich uit de verte zeer goed tusschen het donkere groen vertoonen, doch eigenlijk slechts schrale overblijfselen zijn van vroegere pracht. De voormalige sierlijke tuinen van het slot vormen thans eene woestenij, eene schuilplaats voor wilde dieren.
Het voornaamste gedeelte der stad ligt ten zuiden en zuidwesten van het kasteel, op de kruin van den berg en het dal der Gaha. In dit dal verheft zich aan de berghelling de woning van den Aartsbisschop van Abessinië, — voorts heeft men er de Jodenwijk en de Mohammedanenwijk. De straten zijn er overal naauw, krom en morsig. Van de huizen, meestal van steen gebouwd, zijn de meeste zonder verdieping, — sommige echter hebben de gedaante van ronde torens met eene verdieping en een stomp-kegelvormig dak van riet of stroo. Het aantal inwoners was er weleer 50- of 80000, doch bedroeg in 1862 niet meer dan 7000. Toch zijn er 44 kerken met omstreeks 1200 geestelijken, terwijl er zich daarenboven vele monniken en nonnen bevinden.
Genoemde kerken zijn in de verschillende wijken verspreid en door Juniperus-boomen omgeven. Zij hebben een ronden vorm en een dak van stroo, welks rand, op houten pilaren rustende, eene opene gaanderij aanbiedt, — de verblijfplaats der vrouwen, terwijl de mannen de kringvormige ruimte daarbinnen mogen betreden. Ook de Israëlieten en Mohammedanen hebben er hunne bedehuizen en worden in de uitoefening hunner godsdienst niet belemmerd. Behalve de geestelijken heeft men er de aanzienlijke klasse der Débterah of Schriftgeleerden, die op de voor hen bestemde scholen hunne opleiding ontvangen. De inwoners zijn meerendeels kooplieden, die het handelsverkeer bevorderen tusschen Godsjam en Damot aan de ééne, en Massaoea en Soeakin aan de andere zijde. Te Gondar zelve vervaardigt men katoenen stoffen, sieraden, gouden voorwerpen,pergament, zadels, gevlochten zonneschermen enz.