Glinka (Fedor Nikolajewitj), een Russisch schrijver, geboren in 1788 in het gouvernement Smolensk, ontving zijne opleiding bij het kadettenkorps, werd officier en nam in 1805 deel aan den oorlog tegen Oostenrijk. Zijne neiging tot letterkundige bezigheden noopte hem zijn ontslag te nemen, waarna hij zich naar zijne goederen in Smolensk begaf, om zich aan de beoefening der wetenschap te wijden.
Bij het uitbarsten van den oorlog tegen Frankrijk (1812) trad hij weêr in dienst en woonde als adjudant van graaf Miloradowitsj de veldtogten der Russen bij tot in 1814. Toen werd hij als overste aan den tot militairen gouverneur van Petersburg benoemden graaf Miloradowitsj toegevoegd. Later zag hij zich, als in geheime genootschappen betrokken, naar Petrosawodsk verwezen, doch bleef er als ambtenaar werkzaam en keerde weldra naar Petersburg terug, waar hij bevorderd werd tot staatsraad in werkelijke dienst.
Hij schreef: „Brieven van een Russisch officier over de veldtogten van 1805 tot 1806 en van 1812 tot 1815 (1815—1816, 8 dln)’’, — „Chmjelnizki of het verloste Klein-Rusland (1818, 2 dln)”, enz. Ook als dichter heeft hij roem verworven door: „Carelië of de gevangenschap van Martha Johannowna (1830)”, alsmede door zijne dichterlijke vertaling van het boek „Job”. — Zijne echtgenoote, Awdotja Pawlowna, geboren in 1795 en overleden te Twer in 1863, was afkomstig van het geslacht Koetoesow en heeft zich bekend gemaakt door eene Russische vertaling van het „Lied der Glocke” van Schiller en door vele novellen en stichtelijke geschriften.
— Zijn oudere broeder Sergii Nikolajewitsj Glinka, geboren in 1774, nam dienst bij het Russische leger, en was majoor, toen hij in 1799 zijn ontslag vroeg, waarna hij zich te Moskou aan de wetenschap en aan de opleiding van jonge lieden wijdde. Hij heeft vele geschriften voor de jeugd geleverd, zooals: „Russische geschiedenis voor de jeugd (1817—1819, 10 dln, 2de uitgave 1822)” en „Lectuur voor kinderen (1821, 12 dln)”. Voorts gaf hij bronnen uit voor de geschiedenis van Rusland, schreef eene levensgeschiedenis van Soewarow (1819, 2 dln), dichtte onderscheidene tooneelspelen, en vertaalde de „Nachtgedachten” van Young. Hij overleed in 1847.
— Michaël Iwanowitsj Glinka, een neef van den voorgaande, was een beroemd componist. Geboren den 1sten Junij 1804 op het landgoed zijner ouders, vond hij vervolgens te Petersburg gelegenheid, om onder de leiding van Karl Meijer zijne gaven voor de muziek te ontwikkelen. Van 1830 tot 1834 reisde hij in Italië en deed na zijn terugkeer de opera „Het leven voor den Czaar” ten tooneele voeren (1836), welke te Petersburg met grooten bijval werd begroet. Hij zag zich voorts benoemd tot Keizerlijk Hofkapèlmeester, doch legde deze betrekking weldra neder (1839), waarna hij, ontevreden over de geringe voldoening, welke zijne tweede opera „Ruslan en Ludmilla”, hem verschafte, groote reizen ondernam in Duitschland, Frankrijk en Spanje, zoodat hij, na geruimen tijd te Warschau vertoefd te hebben, eerst in 1851 naar Petersburg terugkeerde.
Hier gaf hij een bundel romancen in het licht, die hij gedeeltelijk naar nationaal-Russische, gedeeltelijk naar Spaansche en Poolsche melodieën had gecomponeerd; zij vielen zeer in den smaak. In 1856 begaf hij zich naar Berlijn, om onder de leiding van Dehn de oude Kerkmuziek te bestudéren, en overleed aldaar den 15den Februarij 1857. — Eindelijk vinden wij Dmitrij Grigorjewitsj Glinka vermeld. Deze, te voren Russisch gevolmagtigde te Berlijn en Frankfort, werd in 1857, gezant in Brazilië, en schreef: rEsquisse d’une théorie du droit naturel (1835)” — en het uitmuntende werk: „Philosophie du droit, ou explication des rapports sociaux (1842, 2de uitgave 1862)”.