Gerdes (Daniël), een verdienstelijk godgeleerde, geboren te Bremen den 16den April 1698, studeerde aldaar en te Utrecht in de godgeleerdheid en werd in 1724 predikant te Wageningen. Twee jaar later werd hij eershalve tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd en zag zich benoemd tot hoogleeraar te Duisburg. In 1735 werd hij in die betrekking beroepen naar Groningen, waar hij in den aanvang van 1736 zijne lessen opende. Hij bedankte in 1742 voor eene benoeming tot hoogleeraar te Bremen, legde in 1752 den post van académieprediker neder, maar behield het onderwijs in de Kerkgeschiedenis.
Hij overleed te Groningen den 2den Eebruarij 1765. Hij behoorde tot de rigting van Coccejus, maar was geenszins een blind aanhanger van dezen. Van zijne talrijke geschriften vermelden wij: „Vesperae Vadenses, sives diatribe de hyperbolis ex scriptis sacris eliminandis (1727)’’, — „Origines Evangelii inter Salzburgenses ante Lutheruni (1733)”, — „Miscellanea Duisbergensia et Groningana theologica, historica et philologiea (1739—1743, 6 dln)”, — „Elenchus veritatum (1740)” — „Twee godgeleerde verhandelingen over de vrijheid van geloof, godsdienst en consciëntie tot wederlegging van de Deductie der Friesche Doopsgezinden en bedenkingen over de V predikatiën van D. J. Stinstra (1741)”, — „Introductio in historiani Evangelii seculo XVI passimmmmmmmmm per Europam renovati etc. (1744— 1752, 4 dln)”, — „Origines ecclesiarum in Belgio reformatarum etc. (1749)”, — Scrinium antiquarium sive miscelianea Groningana nova etc. (1761—1765), 4 dln)”, — en „Florilegium historico-criticum librorum rariorum (1763, 3de druk)”.