Geramb (Ferdinand, baron von), procurator-generaal van de orde der Trappisten, geboren den 17den April 1772, was de telg van een adellijk Hongaarsch geslacht en werd te Weenen opgevoed.
In zijne jeugd scheen hij weinig behagen te scheppen in den geestelijken stand. Gedurig toch was hij in tweegevechten gewikkeld en in 1805 riep hij met gloeijenden ijver de jeugd te wapen tegen de Franschen. Van Spanje, waar hij deel nam aan den oorlog, begaf hij zich naar Londen, om er nieuwe hulpmiddelen tot het voortzetten van den strijd te verzamelen. Toen men hem hier wegens schulden in hechtenis wilde nemen, verdedigde hij zich op het buitenverblijf van een zijner vrienden, hetwelk hij in eene vesting herschapen had, gedurende 12 dagen tegen de geregtsdienaars en moest met geweld uit Engeland verwijderd worden. Bij zijne komst in de Deensche haven te Husum in 1812 werd hij op last van Napoleon gevat en naar Parijs gebragt. Voorzeker hebben de eenzaamheid, waarin hij nu zijne dagen sleet, alsmede later de gesprekken met den bisschop van Troyes, die zich in dezelfde gevangenis bevond, niet weinig medegewerkt, om hem eene dweepzieke rigting te doen opgaan.
Na de verovering van Parijs door de Verbondene Mogendheden werd hij op vrije voeten gesteld. In 1816 ging hij naar Lyon, vertoefde er 15 maanden als nieuweling bij de orde der Trappisten on deed daarna zijne gelofte in het klooster Port du Salut bij Laval, waarbij hij de namen Maria Joseph verkreeg. Zijn ijver om de gestrenge ordensregels met naauwgezetheid te vervullen schonk hem weldra groot aanzien, zoodat hij opklom tot den rang van procurator-generaal In 1831 ging hij als pelgrim naar het Heilige Land en hield op zijn terugtocht, een merkwaardig gesprek met Mehemed Ali. Voorts begaf bij zich in 1837 naar Rome, om hulde te brengen aan den Paus. Ook later vertrok hij derwaarts en overleed aldaar den 15den Maart 1848. Van zijne geschriften vermelden wij: „Pélerinage à Jérusalem et au mout Sinai en 1831—1833 (1836, 4 dln)” — en „Voyage de la Trappe à Rome (1838).”