Wat is de betekenis van Telg?

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

telg

telg - zelfstandig naamwoord 1. iemand die een bepaalde ander als voorouder heeft ♢ hij is een telg van de beroemde familie Von Hohenzollern Zelfstandig naamwoord: telg de telg de telgen ...

2024-03-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

telg

boomsteggie, jong boom; uitspruitsel, afstammeling.

2024-03-29
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Telg

(bosb.) noemt men bij het hakhoutbedrijf, de zich uit een stoel ontwikkelende loot.

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Telg

s., telch.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Telg

(-en), 1. v., loot van een boom, boomscheutje: jonge boom of heester, geschikt om geplant te worden: 2. m. en v. (-en), afstammeling, spruit van een geslacht, van een familie: een waardige telg van een oud geslacht.

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

telg

v. telgen, in de fig. bet. m. en v. telgen (boomstek, jong boompje; fig. afstammeling): een telg uit het huis van Oranje.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

telg

(-en; -je) 1. v. Eig. boomstek, boomscheutje. Syn. ➝ kiem. 2. m. en v. Metf. afstammeling: een van een adellijk geslacht.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Telg

v./m. (-en), 1. loot van een bloem, boomscheutje; 2. afstammeling, spruit van een geslacht of een familie: een waardige telg van een oud geslacht.